De taal, gesproken, geschreven of uitgedrukt in gebaren is een wezenlijk attribuut van de menselijke soort. Zonder taal geen culturele overdracht van de ene generatie naar de andere, dus gen mensdom. Kennis en cultuur over het algemeen zijn genetisch niet erfelijk. De culturele functie van de taal brengt soms problemen met zich mee, denk maar aan België.
Een volk houdt vast aan zijn moedertaal waarin het zich het best kan uitdrukken. Als een politieke macht een andere taal oplegt leidt dit tot verzet van de bevolking, behalve wanneer die er een cultureel of financieel voordeel in ziet. De geschiedenis, vol veroveringsoorlogen kende en kent vele taalconflicten.
Volgens de romantici “is de taal gans het volk”, een theorie van de Duitser Herder en overgenomen door de Vlaamse Beweging. De revolutionaire bourgeoisie beschouwde één nationale taal als een voorwaarde voor de samenhang van de natie-staat. Dat was het geval met de Franse Jacobijnen, een centralistisch jacobinisme dat nog steeds niet is uitgestorven en vandaag de kop opsteekt gezien het belang van het Engels op wereldvlak als je voor je commerciële en wetenschappelijke activiteiten aandacht wil krijgen.
Sommige Fransen, zowel ter rechter- als ter linkerzijde voelen zich bedreigd in hun eigenheid. De taal van een imperialistisch overheersende mogendheid dringt zich op als internationaal communicatiemiddel. Sommige staten hebben problemen met het bestaan van diverse talen op hun grondgebied, maar dat is niet overal het geval, bij voorbeeld in de Helvetische Confederatie waar Duits, Frans, Italiaans en Retoromaans officiële talen zijn. Maar de vorming van natie-staten volgt niet altijd eenzelfde weg.
De grote meerderheid van de huidige staten zijn meertalig. Het gewicht van het Spaans in de V.S.A. neemt toe. In Afrika en Azië spreken de mensen twee of drie talen en soms zelfs meer. Als Frans en Engels de administratieve talen zijn in de voormalige koloniën, dan worden ze enkel vlot gesproken door een elite. De anderen spreken er hun regionale taal en een andere taal om met hun buren te communiceren, of ze spreken daartoe een lingua franca, een algemene omgangstaal, zoals het Lingala in Congo.
De onafhankelijkheidbeweging die volgde op de na de 2de wereldoorlog bracht met zich mee dat bepaalde nieuwe staten een nationale taal invoerden die niet die van hun voormalige kolonisator was. Indonesië bijvoorbeeld, een immens archipel waar een indrukwekkend aantal talen wordt gesproken, wilde het Javaans, enkel gesproken op het oostelijke deel van Java, niet opleggen. Men koos voor het Maleis dat allang een lingua franca was en gebruikt werd in de bevrijdingsstrijd tegen het Nederlands bewind. Het kreeg de naam Bahasa Indonesia, letterlijk “de taal van Indonesië”.
Het Bahasa Malaysia, de taal van het buurland Maleisie is nagenoeg dezelfde taal. De Australische marxist Max Lane legt uit dat dit bahasa het instrument moest zijn voor de vorming van een gemeenschappelijke cultuur met als vehikels de scholen en politieke partijen. In 1959, tien jaar na de formele onafhankelijkheid kon 80% van de bevolking lezen en schrijven en was er in nagenoeg elk dorp een schooltje. De religieuze socholen kozen eveneens voor het bahasa. (Unfinished Nation. Indonesia before and after Suharto, 2008)
We verplaatsen ons nu naar het Indische subcontinent. Het Hindi heeft, als een van de 22 officiële talen, een belangrijke functie in de administratie, maar wordt niet gesproken door alle 1,5 miljard inwoners. Engels wordt begrepen door 1% van de bevolking, wat weliswaar neerkomt op 120 mensen. Maar in werkelijkheid is Engels er de moedertaal van een half miljoen mensen. Wat onlangs een protestbeweging op gang heeft gebracht van de jeugd uit rurale gebieden die in het Engels examens moeten afleggen om ambtenaar te worden. De strijd tussen het Hindi en het Engels is een strijd tussen armen en rijken. Een vorm van klassenstrijd dus. Hindi wordt geschreven in het Devanagari-schrift, terwijl Urdu, de “islamitische” versie van het Hindi gespeld wordt in Arabische letters. Deze laatste taal is naast het Engels de officiële taal van Pakistan, maar werd er ingevoerd door de moslim-elite na de deling van Brits-Indië, en dat is niet naar de smaak van de mensen in de Sind, in Baloedzjistan, de Pasjtoens, etc.
Een specifiek schrift gebruiken om zijn culturele eigenheid te onderstrepen, is courant gebruik. Zo gebruiken de katholieke Kroaten Latijnse letter,s terwijl de orthodoxe Serviërs die, op een paar dialectverschillen na, dezelfde taal spreken, Cyrillische letters gebruiken. De katholieke Maltezen schrijven hun van oorsprong Semitische taal in Latijns alfabet, terwijl de Iraniërs die een Indo-Europese taal spreken (Perzisch) Arabische letters gebruiken, net zoals de Koerden.
We zakken nu af naar de Filippijnen, een staat die zowat 100 miljoen inwoners telt, samengesteld uit een veertigtal nationale groepen die 70 regionale talen spreken. De archipel bestaat uit twee grote eilanden, negen middelgrote eilanden, 1000 eilandjes en 6000 minuscule eilandjes. Hij werd een Spaanse kolonie in 1565, het sultanaat op Mindanao uitgezonderd dat hierdoor ontsnapte aan de kerstening. Spanje beval onderwijs in het Spaans (of in het Kastiljaans zullen Catalanen zeggen) en gaf de inboorlingen Iberische familienamen. José Rizal, een held van de onafhankelijkheid oorlog schreef zijn romans in het Spaans. Hij werd in 1896 geëxecuteerd. Vandaag is het Spaans nagenoeg verdwenen. In 1898 werd het land een Amerikaanse kolonie en pas in 1946 verkreeg het land de soevereiniteit.
Toen stelde zich, net zoals in Indonesië, de kwestie van de nationale taal als instrument voor de politieke en culturele eenmaking van de natie. Toen Spanje voet aan wal zette op de eilanden was Bisaya, de taal van het centrum van de archipel, het meest gesproken idioom. Maar het was uiteindelijk het Tagalog, de taal van de regio Manilla, die gekozen werd onder de naam Pilippino. De eerste statistieken leren ons dat op het eiland Luzon waar Manilla ligt, Tagalog gesproken werd door 124.000 mensen, naast 96.000 die Ibanag, 77.000 die Bicol, 75.000 die Kapampangan, 75.000 die Ilocano en 24.000 die Pangasinense spraken. Tagalog was dus een minderheidstaal. De meedte Filippino’s verstaan die taal, maar spreken ze niet terwijl de Tagalofonen geen andere taal begrijpen.
Maar dat is niet alles. Als u rondwandelt op een van de eilanden dan zult u merken dat heel wat publiciteit in het Engels is opgesteld, net zoals officiële aankondigingen, namen van organisaties, aanwijzingen over het verkeer, etc. Toch spreekt de overgrote meerderheid van de bevolking geen Engels, een paar woorden uitgezonderd, en de kleine burgerij iets meer.
Alleen de politieke families voortgekomen uit de compradorische bourgeoisie en de grootgrondbezitters spreken Engels. De echte Anglosaxofonen vind je bij de academici. De colleges aan de universiteit worden gegeven in het Engels, maar zoals ik heb geconstateerd, spreken de studenten die taal nauwelijks. Als dat niet teveel problemen schept in de onderwijs van de wetenschappen, moeten de menswetenschappen er wel onder lijden.
Als u de mensen hoort praten zult u een hele reeks Spaanse woorden horen, tenedor bijvoorbeeld voor vork. Maar de meesten weten niet dat die woorden uit het Spaans zijn overgenomen. Alles wat met politiek te maken heeft (instellingen etc.) krijgt Engelse namen. Of er puristen zijn op taalgebied, zoals bijvoorbeeld zoals in Frankrijk een Étiemble of in Vlaanderen een Guido Gezelle actief waren, weet ik niet. Ondanks de talige diversiteit beschouwen de Filippino’s zich als een natie, misschien met één uitzondering, de Bangasmoro, de moslimminderheid op Mindanao die ijveren (militair en anders) voor autonomie.
Een laatste opmerking gericht aan de literatuurliefhebbers. De Indiase romans die oorspronkelijk in het Engels zijn geschreven, richten zich niet speciaal tot de plaatselijke bevolking, maar tot de wereldmarkt; zij hebben daardoor een exotisch tintje. Waarmee ik niet beweer dat sommige producten geen literaire waarde hebben.