Het begrip ecosocialisme steunt op een dubbele paradoxale vaststelling: voor het oplossen van de “milieucrisis” veroorzaakt door de kapitalistische productiewijze, is een socialistisch antwoord nodig maar de balans van het “reëel bestaand socialisme” is ook rampzalig geweest. Ik zal in het kort die twee elementen ontwikkelen en daarna enkele elementen bespreken van het ecosocialistisch aggiornamento, zoals het “Internationaal ecosocialistisch netwerk” dit ziet. Ik hoop op die manier te kunnen aantonen dat het ecosocialistisme niet zomaar een nieuw etiket is op een oud vat, maar een noodzakelijk alternatief voor de uitdagingen van onze tijd. (*)
Wat men de “ecologische crisis” noemt, is voor ecosocialisten niet een crisis van de ecologie. Niet de natuur maar de maatschappij verkeert in crisis en deze maatschappelijke crisis heeft voor gevolg dat er een crisis is ontstaan van de relaties tussen de mensheid en de rest van de natuur.
Volgens ons is deze crisis niet veroorzaakt door de menselijke soort als zodanig. Zij is niet veroorzaakt door het feit dat onze soort door arbeid een sociaal bestaan opbouwt, waardoor ze zich kan ontwikkelen en een inhoud geven aan het begrip vooruitgang. De crisis is veroorzaakt door het kapitalistische ontwikkelingsmodel, de kapitalistische productiewijze (met inbegrip van de kapitalistische manier van consumeren) door de ideologie van het productivisme, van het “altijd meer” en met het consumerisme dat hieruitvoortvloeit.
Kapitalisme = productivisme
Het kapitalisme produceert geen gebruikswaarden voor het voldoen aan menselijke behoeften maar wel ruilwaarden om een zo groot mogelijke winst te realiseren. Die winst gaat naar een kleine minderheidsfractie van de bevolking, de eigenaren van de productiemiddelen. Zij buiten de arbeidskracht van de sociale meerderheid uit in ruil voor een loon dat kleiner is dat de waarde van de geleverde arbeid.
Die eigenaars van de productiemiddelen voeren een meedogenloze concurrentieslag die elke eigenaar ertoe dwingt voortdurend te zoeken naar middelen om de productiviteit te verhogen door steeds meer geperfectioneerde machines. Het “productivisme” ( productie om de productie, en dus ook consumptie om de consumptie) is dus een erfelijke eigenschap van het kapitalisme. Kapitalisme houdt in dat er accumulatie is. De burgerlijke econoom Joseph Schumpeter zei het heel simpel: “een kapitalisme zonder groei is per definitie een contradictie.”
Het kapitalisme is een uitbuitingssysteem dat zeer goed presteert. De productiviteit van de arbeid verbetert voortdurend en hetzelfde geldt voor de efficiëntie van het gebruik van (andere) natuurlijke hulpbronnen. Maar die hogere prestaties staan natuurlijk ten dienste van de accumulatie: relatieve besparingen van arbeidskracht en grondstoffen worden meer dan gecompenseerd door de stijging van het absolute volume van de productie zodat er in het proces uiteindelijk een toename is van de gebruikte grondstoffen. De kapitalistische accumulatie brengt daarom onvermijdelijk een toegenomen uitbuiting van de menselijke arbeid met zich mee en ook een toename van de roofbouw op de grondstoffen. Wat zijn de grenzen aan die groeitendens van het kapitalisme? Op die vraag heeft Karl Marx geantwoord: “de enige limiet voor het kapitaal, is het kapitaal zelf”. In deze formule wordt het kapitaal niet gedefinieerd als een ding (een hoeveelheid geld) maar wel als een sociale relatie: de uitbuitingsrelatie woordoor een hoeveelheid geld zich omvormt tot nog meer geld dankzij het onttrekken van een meerwaarde die overeenkomt met de onbetaalde arbeid Die uitbuitingsrelatie veronderstelt natuurlijk ook een input in de vorm van grondstoffen (1). Zeggen dat “de enige limiet voor het kapitaal, is het kapitaal zelf ” betekent dus eenvoudigweg het volgende: zolang er een arbeidskracht is die valt uit te buiten en er de grondstoffen zijn die kunnen worden ontgonnen, kan het kapitaal blijven aan accumulatie doen door te vernietigen wat Marx “de twee enige bronnen van alle rijkdom: de Aarde en de arbeider” noemde.
Heel algemeen gesteld, is het enige mogelijke alternatief voor het kapitalisme, een systeem dat geen ruilwaarden produceert voor winstmaximalisering maar wel gebruikswaarden voor het voldoen van echte democratisch besliste menselijke behoeften (dus niet misvormd door de marktmechanisme). Een systeem waarin samenwerking de concurrentie vervangt, solidariteit de plaats inneemt van het individualisme, en emancipatie de vervreemding uitschakelt. Een dergelijk systeem – meer dan een nieuw systeem, een nieuwe beschaving – komt overeen met een theoretische definitie van een socialistische maatschappij. Ik herhaal het: het gaat om algemene termen, er bestaat geen enkel ander mogelijk alternatief.
Kapitalistisch productivisme en bureaucratisch productivisme
Maar deze conclusie botst tegelijkertijd op de harde realiteit van de historische feiten: het valt niet te betwisten dat de balans van het socialisme dat “echt heeft bestaan” in de 20ste eeuw, afstotend werkt niet enkel vanuit het standpunt van de emancipatie van de mens maar ook vanuit dat van zo harmonisch mogelijke relaties tussen de mensheid en haar huidig natuurlijke milieu.
Hier moeten we dat niet verder uitleggen: iedereen kent de uitdroging van het Aral meer en de ramp van Tsjernobyl. Maar vermits deze ontmoeting gaat over de strijd tegen de klimaatverandering kan ik hieraan toevoegen dat de voormalige DDR en het voormalige Tsjecho-Slowakije het trieste wereldrecord hadden van de hoeveelheid broeikasgassen per inwoner: die “prestatie” was zelfs hoger dan die van de grootste vervuilers van de “ontwikkelde” kapitalistische wereld, de V.S. en Australië.
Die negatieve milieu balans het van “reële socialisme” is voornamelijk veroorzaakt door de bureaucratische contrarevolutie die onder de leiding van Stalin triomfeerde in de jaren ’20. In het Oosten was het productivisme het gevolg van een systeem van premies voor de managers van de genationaliseerde bedrijven om ze te stimuleren de doelstellingen van het plan voorbij te streven. Door het lokmiddel van een hoger inkomen, gebruikten en verspilden die managers zoveel mogelijk energie en grondstoffen per geproduceerde eenheid … Ze moesten zich geen zorgen maken over de gevolgen hiervan voor de kwaliteit van de productie omdat de consumenten niet de vrijheid hadden te kiezen, kritiek te uiten of de sociale en ecologische gevolgen van die productie te betwisten, productie die op geen enkele manier onderworpen was aan “arbeiderscontrole”.
Voor wat betreft de ecologische schade zijn er geen verschillen tussen het kapitalistische productivisme en dat van het voormalige Oostblok. Maar het kapitalistische productivisme is het resultaat van andere mechanismen. In tegenstelling tot een directeur van een genationaliseerde fabriek in de USSR, zal de patroon van een kapitalistisch bedrijf voortdurend de hoeveelheid grondstoffen die per productie-eenheid gebruikt worden, optimaliseren, om een zo groot mogelijk aantal geproduceerde eenheden te bekomen en volgens hem is de reactie van de markt het oordeel over de kwaliteit van zijn producten.
Het kapitalistische productivisme is dus vanuit het standpunt van de kapitalist rationeel en het is ook inherent aan de voor het kapitalisme typische sociale verhoudingen. Maar daartegenover verschijnt het bureaucratisch productivisme als een zuivere irrationele schepping van de politieke bovenbouw: in een economie die geacht wordt aan de behoeften te voldoen, zou het rationeel zijn dat de productie wordt geleid door de democratie van producenten/consumenten; maar die democratie is niet compatibel met het bureaucratisch parasitisme van het systeem. Hiervoor moeten er kost wat kost materiële stimulansen aan de parasieten gegeven worden.
Deze vergelijking brengt ons tot een belangrijke conclusie: het kapitalistisch productivisme is endogeen aan de productiewijze terwijl het sovjet productivisme exogeen was. De rampzalige ecologische balans van de USSR levert ons dus niet het onomstotelijke bewijs dat het socialisme per definitie en onvermijdelijk even milieuvernietigend is als het kapitalisme.
Stalin verklaart niet alles
Maar het stalinisme en het bestaan van een bevoorrechte bureaucratische kaste volstaan niet om die rampzalige balans te verklaren. Om te tonen wat het probleem is, zal ik me beperken tot een citaat van de meest gekende tegenstander van Stalin: Leo Trotski. Trostki is, van alle marxistische theoretici, diegene die het verschijnsel bureaucratie ongetwijfeld het best begrepen heeft. Maar men kan stellen dat hij helemaal niet bewust was van de ecologische beperkingen voor de menselijke ontwikkeling. Dat is duidelijk in een beroemde toespraak waarin de auteur van “De verraden revolutie” zegt dat “de socialistische mens bergen zal verplaatsen, de zeeën zal afsluiten en stromen van richting zal doen veranderen”. Ik wil het belang van dit citaat niet overdrijven en vooral ook niet de invloed hiervan op het verloop van de gebeurtenissen. Maar ik vermeld het wel als een voorbeeld van het feit dat vele marxisten een veel minder voorzichtig en realistisch beeld hadden in vergelijking met dat van Marx over de ontwikkeling van “de productiekrachten bevrijd van hun kapitalistische beperkingen” en wat hiermee mogelijk zou worden. (2)
Inderdaad, Marx, die zeker niet fantaseert over de fabelachtige krachten van de socialistische supermens, stelt heel bescheiden dat “de enig mogelijke vrijheid (ten opzichte van de natuurwetten) erin bestaat dat de mens als sociaal wezen, de geassocieerde producenten, op een rationele manier de uitwisseling van materie met de natuur regelen.”
In het licht van dit citaat van Trotski wordt het duidelijk dat voor een analyse van de ecologische balans van het “reëel socialisme”, men verder moet gaan dan het begrijpen van het bureaucratisch productivisme. Onze kritiek moet dieper graven, hij moet de theoretische en ideologische concepten onderzoeken die in meer of mindere mate het socialisme hebben gekenmerkt.
Het is in die geest dat de ecosocialistische stroming waartoe ik behoor en die zich herkent in het Ecosocialistisch Manifest dat door Michaël Löwy en Joël Kovel werd geschreven, een aantal begrippen heeft aangewezen die vatbaar zijn voor debat en voor herziening. Ik zal die begrippen opsommen en telkens kort bespreken.
Wetenschap, technologie en vooruitgang
Een eerste kwestie is verhouding tot “de wetenschap” of liever tot de wetenschappen – zonder hoofdletter. De meeste socialistische denkers, om te beginnen bij Marx en Engels, werden tamelijk sterk beïnvloed door het sciëntisme. Het mechanistische idee dat de wetenschappen uiteindelijk voor alle verschijnselen tot in de kleinste details een verklaring zullen vinden is duidelijk fout omdat de wereld voortdurend evolueert. Bovendien versnelt deze evolutie naarmate men zich bezig houdt met steeds kleinere objecten, zodat hoe meer de wetenschappen vooruit gaan, hoe meer ze te maken hebben met nieuwe verschijnselen die op hun beurt nieuwe vragen oproepen.
Voor de ecosocialisten is het breken met dat sciëntisme een belangrijke kwestie. Het gaat hier immers om een breuk met het project van de menselijke overheersing over de natuur, waarbij de natuur wordt opgevat als een machine en de mens dus enkel wordt beschouwd als de machinist (bestuurder). Dit project steunt op een illusie, het instrumentaliseert en is reductionistisch. Het is in tegenspraak met het principe van de voorzorg, de bescheidenheid en voorzichtigheid die vandaag noodzakelijk zijn om de uitwisselingen tussen de mensheid en de rest van de natuur opnieuw in evenwicht te brengen.
De tweede kwestie die hiermee is verbonden, is de technologie, dit zijn de wetenschappen zoals ze in de productie worden toegepast. Zijn zij neutraal of hebben ze een klasse karakter? Op dit punt benadrukt Marx de “historische bepaaldheid” van alle aspecten van de menselijke ontwikkeling, toch heeft hij op dit punt geen uitsluitsel gegeven. Na hem hebben de meeste socialisten de technologie als neutraal beschouwd. Ecosocialisten hebben hier een andere mening over.
Het doel rechtvaardigt de middelen niet: sommige middelen zijn tegengesteld aan het doel. Dat geldt ook voor de productiemiddelen en dus voor de technologie. Kernenergie bijvoorbeeld is het omgekeerde van de expliciete doelstelling volgens Marx van een maatschappij waarin de producenten het gemeenschappelijk natuurlijke erfgoed willen verzorgen om het aan hun nakomelingen door te geven als “goede huisvaders” (boni patres familias). Hetzelfde geldt voor de fossiele brandstoffen, het kweken van Genetische Gemodificeerde Organismen in open veld en alle grote projecten van geo-ingeneering .
De breuk met het sciëntisme en de kritiek op de technologie stelt direct de vraag van de houding tegenover ontwikkeling en vooruitgang. Hierover had Marx geen lineaire visie maar dat was wel het geval voor de meeste marxisten. En wat denken ecosocialisten hierover? Ze zijn het niet eens met de stelling van sommige aanhangers van de negatieve groei dat men “moet stoppen met de ontwikkeling” omdat vooruitgang op zichzelf negatief is, maar ze weigeren evenzeer het idee dat elke vooruitgang en ontwikkeling op zichzelf positief zijn. Binnen het kader van hun kritische beoordeling van technologieën, diepen ze de stelling van Marx verder uit volgens dewelke het kapitalisme meer en meer “destructie krachten” en niet productie krachten ontwikkelt.
In het algemeen kan men stellen dat de ontwikkelde landen geen kwantitatieve ontwikkeling meer nodig hebben maar wel een herverdeling van de rijkdom die nodig is voor een kwalitatieve ontwikkeling. Dus hechten ecosocialisten in dat kader veel belang aan de kosmogonie van de inheemse volkeren en aan de kennis en kunde van de boerengemeenschappen. Voor hen is dit een inspiratiebron voor echte vooruitgang. Een vooruitgang die de productivistische ideologie van het kapitalisme in vraag stelt. Het gaat om een vooruitgang die stoelt op het begrijpen van het feit dat echte rijkdom voortkomt uit vrije tijd, uit de menselijke relaties en een harmonische relatie met het milieu en dus niet het dwangmatig consumeren van verbruiksgoederen die alleen maar dienen om een compensatie te bieden voor een miserabel bestaan.
Centralisatie en decentralisatie
Een vierde discussiepunt gaat over de band tussen centralisatie en decentralisatie. Door de historische ervaring van de USSR, is het socialisme nauw verbonden met het idee van een sterke centrale planning. Ik ontken niet dat een dergelijk centraal plan nodig was in de jaren ’20 omdat de revolutionaire macht slechts kon blijven bestaan op voorwaarde dat de zeer kleine industriële arbeidersklasse aan de meerderheid van boeren, de noodzakelijke machines kon leveren die nodig waren voor een verbetering van de levensvoorwaarden van de gemeenschappen op het platteland en er de hongersnoden die zo frequent waren geweest in de geschiedenis, uit te schakelen. Maar het gelijkheidsteken tussen socialisme en centralisatie moet worden in vraag gesteld.
Het spreekt natuurlijk vanzelf dat een regering die een antikapitalistische politiek wil voeren de economische macht van de heersende klasse moet breken en dit is alleen maar mogelijk door het onteigenen van de financiële wereld en van de grote productie- en distributiemiddelen. En natuurlijk moeten die gesocialiseerde sectoren dan opnieuw aan het werk gezet worden om te voldoen aan de behoeften en daarvoor is een gecentraliseerde planning nodig. Maar tegelijkertijd moet duidelijk benadrukt worden dat democratie en zelfbeheer maar echt kunnen bestaan als ze ingeplant zijn aan de basis, lokaal. Centralisatie en decentralisatie moeten dus samengaan.
Deze articulatie is niet afwezig in het denken van Marx: integendeel, hij zag in de Commune van Parijs “de politieke vorm van de emancipatie van de arbeid die eindelijk is gevonden” en die ervaring bracht hem er toe te denken dat de “dictatuur van het proletariaat” concreet vorm zou krijgen als een federaties van gemeentes. Latere marxisten hebben de rode draad van deze gedachten, in grote mate verloren. De ecosocialisten nemen deze draad weer op en willen deze gedachten ook verder vernieuwen in het idee van het project van een “socialisme voor de 21ste eeuw”.
Deze bedenkingen zijn onvermijdelijk geworden door de klimaat crisis: om in twee generaties tijd de overgang naar 100% hernieuwbare energie te kunnen verwezenlijken, moet de energiesector ongetwijfeld gesocialiseerd worden. Zoniet zullen de kapitalisten proberen zo lang mogelijk het gebruik van de gigantische voorraden fossiele brandstoffen die zij bezitten (3) op te leggen. Maar voor het gebruik van hernieuwbare bronnen zijn verbindingen tussen gedecentraliseerde energienetwerken nodig. Het democratisch beheer hiervan door de gemeenschappen en in het belang van de collectieven van bewoners is echt mogelijk en de ecosocialisten moeten die mogelijkheid dan ook aangrijpen door concrete plaatselijk eisen van controle en deelname naar voor te schuiven in plaats van zich te blijven vastklampen aan verouderde modellen van het grote genationaliseerde bedrijf.
Ecosocialisme en ecofeminisme
Een vijfde punt waarrond ecosocialisten werken gaat over de specifieke rol van de vrouwen voor duurzame relaties tussen de mensheid en de natuur. Voor de feministen uit onze stroming is die rol niet het gevolg van het feit dat de vrouwen vanuit hun “vrouwelijke aard” dichterbij de natuur staan, en er meer respect voor tonen zoals sommige theoretici van het ecofeminisme stellen.
Volgens ons bestaat er niet zoiets als een vrouwelijke ecologische aard evenmin als een vrouwelijke vredelievende aard bijvoorbeeld. De kapitalistische arbeidsdeling wijst aan de vrouwen een specifieke rol toe zowel in de maatschappij als in het burgerlijke gezin. Een van de gevolgen van hun onderdrukking is inderdaad het feit dat zij het grootste deel van de zorgarbeid verzekeren en dan nog meestal onder de vorm van gratis arbeid die sociaal niet als arbeid worden erkend. Bovendien verzekeren de vrouwen op wereldvlak 80% van de voedselproductie.
Vrouwen weten wat “zorgen voor het leven “ betekent. Hun kennis op dit gebied geeft hen een belangrijke rol tijdens de transitie omdat de mensheid nu juist geconfronteerd is met de noodzaak “te zorgen “ voor (wat er overblijft van) de natuur en omdat een groot deel van de bevolking – zeker in de ontwikkelde en verstedelijkte wereld – gewoon niet weet hoe ze dat moet doen. Maar die rol van de vrouwen in het belang van iedereen kan pas echt op zijn waarde worden geschat wanneer de vrouwenonderdrukking wordt erkend en bestreden. Dat kan alleen maar door het autonome gevecht van de vrouwen voor gelijke rechten in de maatschappij in het algemeen, voor de toepassing van het principe van “gelijk loon voor gelijk werk” op de arbeidsmarkt en voor het verdelen van de huishoudelijke taken. In die zin steunen de ecosocialisten de strijd van het ecofeminisme.
De kwestie van het subject
Wanneer men rekening houdt met de specifieke rol van de vrouwen, komt er ook een andere kwestie naar voor waarover ik het nu wil hebben vooraleer conclusies te schetsen. In vele opzichten gaat het hier voor het ecosocialisme zelfs over een doorslaggevende kwestie: die van het “subject” van de maatschappelijke omvorming.
De theoretici van het socialisme beschouwen traditioneel de arbeidersklasse – dus niet alleen de fabrieksarbeiders maar alle mensen die verplicht zijn hun arbeidskracht te verkopen voor een loon – als HET subject dat ook de kleine burgerij en de andere onderdrukte lagen zal meetrekken. Die centrale rol als revolutionaire klasse vloeit voort uit haar plaats in het productieproces: inderdaad, als meest uitgebuite klasse heeft de arbeidersklasse geen ander mogelijk historisch perspectief dan dit van het collectief beheer van de productiemiddelen om aan de democratisch bepaalde sociale noden te voldoen.
Deze traditionele analyse heeft daarna het idee geschapen dat de arbeidersklasse altijd en overal een voorhoederol speelt, zelfs ongewild, “objectief”. Maar de strijd voor het klimaat toont ons een heel andere realiteit: de boeren staan hier op de eerste rij, de landloze boeren, de inheemse volkeren en de gemeenschappen die vechten tegen de projecten van mijnbouw, van bosbouw of van infrastructuren die hun milieu vernielen.
Het feit dat andere sociale lagen dan de arbeidersklasse in de strikte zin een voorhoederol spelen is niet totaal nieuw. De jeugd bijvoorbeeld heeft vaak een rol gespeeld in het ontbranden van de strijd doordat zij een ondraaglijke politieke of sociale situatie blootlegden waardoor de arbeidersklasse haar relatieve passiviteit liet varen. Mei 68 in Frankrijk waarbij de repressie tegen de “nacht van de barricaden” in het Quartier Latin een algemene staking veroorzaakte door tien miljoen stakers, is een klassiek voorbeeld van die wisselwerking tussen sociale lagen en klassen. Er zijn er vele andere. Maar waar vandaag mee zijn geconfronteerd op het vlak van het milieu is anders en het beeld van een vonk laat ons niet toe die situatie correct in te schatten. Een vonk heeft een tijdelijke rol: de ontploffing veroorzaken.
Tegenover de klimaatverandering zien we al vele jaren de aanhoudende strijd van de boeren, van de inheemse volkeren en gemeenschappen. En dat gevecht heeft tot nu toe nog niets laten ontploffen in de arbeidersklasse. Het probleem zit dus dieper. Het gaat niet eenvoudigweg om een “desynchronisatie”, om verschillen in het ritme van de bewustwording van verschillende sociale lagen en klassen.
In feite is de verklaring relatief eenvoudig. Wanneer boeren vechten tegen de agro-business, wanneer inheemse volkeren vechten tegen de toeëienen van hun wouden als koolstofputten of als bron van biomassa, wanneer gemeenschappen vechten tegen extractivistische projecten die hun omgeving en hulpbronnen vernielen …dan gaat het over rechtstreekse eisen voor het behoud van de levensvoorwaarden van de betrokken groepen die direct samenvalt met wat er moet gebeuren om het klimaat te redden.
De situatie van de arbeidersklasse is erg verschillend. Zeker in de huidige context waarbij de arbeidersklasse verzwakt is, ideologisch verward en in het defensief gedrongen, vallen de onmiddellijke eisen die spontaan naar voor komen, om hun levensvoorwaarden te verdedigen, niet samen met wat er voor het klimaat moet gebeuren, ze destabiliseren eerder het klimaat.
Om banen te scheppen en te redden bijvoorbeeld, hopen de meeste arbeiders /sters op een uitbreiding van de productie, op een economische relance van het kapitalisme, op nieuwe bedrijven. Het is duidelijk een illusie te denken dat de werkloosheid zo zal opgeslorpt worden, maar toch verschijnt deze illusie als het meest logische antwoord dat ook het makkelijkst uit te voeren is. In bepaalde vervuilende sectoren die bedreigd zijn, bijvoorbeeld de sector van de steenkool in Polen, twijfelen de vakbondsmilitanten zelfs aan de realiteit van de klimaatcrisis omdat ze dit als een bedreiging voor hun tewerkstelling beschouwen.
De centrale kwestie van de strijd tegen de werkloosheid
Hoe kunnen we dit probleem aanpakken? De ecosocialisten trachten hierop te antwoorden door eisen naar voor te schuiven die zowel een antwoord zijn voor de sociale noden van de wereld van de arbeid, als voor de ecologische noden (met name de drastische en snelle vermindering van de uitstoot van broeikasgassen nodig om het klimaat te stabiliseren).Simpel gesteld, we nemen zowel afstand van de ecologisten die denken dat de sociale impact van milieumaatregelen een secundair probleem zijn als van de syndicalisten die denken dat er voorrang moet gegeven worden aan de sociale problemen, dat het milieu een luxeprobleem is voor de rijken waar men zich later kan om bekommeren. Die twee strategieën zijn beide gedoemd te mislukken.
In de wereld van de arbeid is het gevecht tegen de werkloosheid de grootste factor van angst (en zij bepaalt het niveau van het loon, de organisatie van de arbeid, de verdediging van de sociale bescherming…). Hiervoor schuiven de ecosocialisten een algemeen antwoord naar voor dat zich op drie niveaus situeert:
Meer en niet delocaliseerbare banen in de publieke sector (met name door een openbaar plan voor energiebesparende renovatie van gebouwen, de omvorming van het energiesysteem en de vervanging van het autoverkeer door openbaar vervoer) met een nadruk op decentralisatie en op democratische controle door gebruikers en loontrekkenden.
Collectieve omschakeling onder arbeiderscontrole van de arbeiders en arbeidsters in de nutteloze en schadelijke industrietakken (eerst en vooral de wapenindustrie, de sector van de kernenergie maar ook in de automobielsector en de petrochemie,enz.) naar andere sectoren van activiteit.
Een radicale arbeidstijdverkorting, zonder loonverlies, met evenredige aanwervingen en een verlaging van het arbeidsritme om werk te verschaffen aan iedereen, om beter te leven en minder te verspillen.
Deze laatste eis is volgens van centraal strategisch belang. Want, zoals Marx al noteerde, gaat het hier om een uiterst sociale eis en een uitstekend middel waarmee “de mens als sociaal wezen, de geassocieerde producenten” in de mogelijkheid zijn om “de uitwisseling van materie met de natuur rationeel te regelen” door “meer in lijn met de menselijke natuur” te handelen.
Alleen een dergelijk programma kan een antwoord bieden aan de dubbele sociale en ecologische uitdaging, in het bijzonder aan het klimaatprobleem. Voor het in de praktijk brengen hiervan is een antikapitalistische oriëntatie nodig en ze roept ook andere eisen op waar ik hier nu niet op in ga, zoals de onteigening van de energiesector en van het financiekapitaal – zij zijn een noodzakelijke voorwaarde voor de transitie – en anderzijds een beleid op lange termijn om opnieuw banen op het platteland te scheppen – in de biologische landbouw en het onderhouden van ecosystemen.
Dit programma kan slechts meer invloed krijgen in de arbeidersbeweging wanneer het verbonden wordt met het gevecht van een strijdbare linkerzijde tegen het apparaat (dat wordt overheerst door het sociaalliberalisme of door andere bureaucratische stromingen). Deze apparaten willen de energie transitie enkel begeleiden met de visie van het kapitalisme ( een transitie die absoluut niet duurzaam is omdat ze te traag is en voorziet op grote schaal kernenergie aan te wenden, naast biobrandstoffen en het opvangen en stockeren van koolstof ), zij eisen alleen maar dat die transitie “rechtvaardig” zou zijn(4). Daarom stellen de ecosocialisten voor aan de boerenbewegingen, de inheemse volkeren en gemeenschappen, om banden te smeden en convergenties te scheppen met de linkerzijde binnen de vakbonden.
Verder gaan dan algemeenheden en een programma van concrete voorstellen uitwerken met een goede argumentatie voor de energetische en sociale overgang, bijvoorbeeld op het niveau van Europa, is volgens mij vandaag de grootste uitdaging voor de ecosocialisten. Die taak is des te moeilijker omdat men niet eenvoudigweg fossiele brandstoffen moet vervangen door hernieuwbare bronnen: gezien de achterstand van 30 jaar die de regeringen nu hebben, moet de uitstoot nu zo sterk en zo snel verminderen dat dit niet mogelijk is zonder tegelijkertijd de materiële productie en het transport te verminderen (5). Iedereen begrijpt dat deze verplichting het vinden van een ecosocialistisch antwoord voor de uitdaging van de tewerkstelling, nog moeilijker maakt.
Ecosocialisme als open concept
Ecosocialisme kan worden samengevat als de wil tot samenkomen van de sociale en ecologische strijd vertrekkende van het inzicht dat de soberheid en ecologische vernietiging de twee kanten zijn van dezelfde medaille: het productivistisch kapitalisme. Het gaat dus, in deze definitie om een open concept dat op verschillende strategische en programmatorische manieren kan worden ingevuld Er bestaan vandaag verschillende varianten van het ecosocialisme. Wat ik hier als variant heb voorgesteld kan gedefinieerd worden als marxistisch, revolutionair, feministisch en internationalistisch. Er zijn er ook andere, we beweren niet te beschikken over het alleenrecht, wij zijn voorstander van een nog breder debat.
Noten:
1) Ze worden door de natuur gratis ter beschikking gesteld van het kapitalisme, dat verklaart waarom het kapitaal zo happig is op het uitbaten van mijnen, natuurlijke wouden of visbestanden – zeker in een periode van recessie waarbij wat men nu het “extractivisme” noemt, kapitalen aantrekt die op zoek zijn naar extra winsten.
2) De ironie van de geschiedenis wil dat het …Stalin was die getracht heeft deze visie van Trotski gedeeltelijk te verwezenlijken. Hij wilde de stroomrichting van de rivieren in Siberië omdraaien van het noorden naar het zuiden om zo centraal Azië te irrigeren …
3) We herinneren er aan dat, om 60% kans te hebben dat de temperatuurstijging niet hoger wordt dan 2°C ten opzichte van het pre-industriële tijdvak,we verplicht zijn tweederden tot vier vijfden van de bewezen fossiele reserves nooit te ontginnen.
4)Een zeer duidelijk voorbeeld van deze strategie is het niet betwisten door de meeste franse vakbonden van de keuze ten gunste van kernenergie.
5) De verschillende scenario’s van transitie naar een 100% hernieuwbare energie en die tegelijkertijd een groei van 2 à 3% per jaar kan behouden, houden geen rekening met de fossiele energie die nodig is voor het produceren van de hernieuwbare transformatoren, voor de verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen, en met de uitstoot van broeikasgassen die hieruit voortvloeit.
(*) Deze tekst is gebaseerd op de mededeling tijdens het weekend van de mobilisatie voor het klimaat dat in Keulen van 10 tot 12 april door de Rosa Luxemburg Stiftung in samenwerking met een aantal Duitse ecologische organisaties werd georgeaniseerd (kijk op de site van de conferentie: http://kampfumsklima.orghttp://kampfumsklima.org ) . Ik heb hiervoor ook gebruik gemaakt van het debat over “Ecosocialisme, negatieve groei en klimaat rechtvaardigheid” waarvoor ik was uitgenodigd. Dat debat was geanimeerd door Tadzio Müller ( verantwoordelijke “energie en beweging voor het klimaat” binnen de RSL), andere deelnemers aan het debat waren Joanna Carbello ( van het netwerk carbontradewatch, Brussel), Christopher Laumanns (van de NGO Konzeptwerk Neue Ökonomie, militant van “Postwachstum”, de Duitstalige tegenhanger van de beweging voor negatieve groei) en een talrijk opgekomen publiek. Ik bedank hier dan ook iedereen voor hun stimulerende opmerkingen.
Nederlandse vertaling door Marijke Colle.