Op het 64ste filmfestival van Berlijn (6-16 februari 2014) gaat de Gouden Erebeer naar de Britse filmmaker Ken Loach. Het festival brengt een hommage aan deze regisseur die, zo lees ik, inmiddels de gezegende leeftijd van 77 jaar bereikt heeft.
Het bericht verheugt me, want daarmee wordt een regisseur gelauwerd waarvan ik veel werk gezien heb, en zo moet ik eraan toevoegen, met evenveel genoegen als instemming. Meer zelfs, in mijn denkbeeldige top-tien van de meest beklijvende films staat Kes (1969) helemaal vooraan.
Zelf zag ik die film in 1971, in Safraanberg, niet zover van Sint-Truiden, waar ik als soldaat-milicien een opleiding te verduren kreeg. Ik werd erdoor van mijn sokken geblazen, van de film bedoel ik, niet van die opleiding. Zo’n film had ik nooit eerder gezien.
Vandaar dat ik Ken Loach en de zijnen achteraf goed in’t oog bleef houden. Daardoor wist ik al gauw dat Loach veelal met dezelfde mensen samenwerkt. Producent Tony Garnett is zo iemand.
Ook die Garnett, 77 net als Loach, krijgt tegenwoordig veel bloemen toegesmeten. Het British Film Institute omschreef hem deze zomer als een van de meest invloedrijke televisiefiguren. Inmiddels heeft hij zich uit dat vak wel teruggetrokken. De vrijgekomen tijd gebruikt hij nu om te schrijven.
Dat Ken Loach zich aan de uiterst linkse zijde van het politieke spectrum ophoudt weet wellicht iedereen. Maar ook filmproducent Tony Garnett mogen we daar situeren. Da’s op ’t eerste gezicht een beetje vreemd, want ja, zo’n producent is toch iemand die op zoek gaat naar geld, die zorgt dat “de zaken” goed geregeld zijn. In zo’n job verwacht je types die financieel gewin nastreven en dan is uiterst links wel de laatste plaats waar je zo’n mens verwacht.
Het blijkt een vooroordeel te zijn. Tony Garnett: “Ik kwam uit een arbeidersfamilie, gereedschapsmakers, meester-stukadoors, metselaars, automecaniciens. Ik eindigde in de BBC, en dat is een culturele ommezwaai. Toen ik 21 was verdiende ik meer geld dan waar mijn vader van kon dromen.” Tony komt in een ander milieu terecht, maar hij vergeet het nest niet waaruit hij ontsproten is.
In de late jaren zestig kwam hij in contact met Jim Allen (1926-1999), nog een naam die we regelmatig in de aftiteling van Loachs films tegenkomen. Jim behoorde tot de trotskistische linkerzijde. Hij nam Garnett mee naar de dokwerkers van Liverpool en daar leerde hij Gerry Healy(1913-1989) kennen die op hem grote indruk maakt. Die Healy was dan ook een van de meest merkwaardige types uit het linkse Groot-Brittannië van die dagen. Hij leidde daar de Socialist Labour League, een trotskistische splinter. Ik schreef eerder al een stukje in deze blog over die mens onder de spetterende titel Gerry Healy, de Pol Van Den Driessche van het trotskisme. Je moet daar maar eens naar googelen.
Tony Garnett was in die tijd bij hem thuis al politieke bijeenkomsten aan ’t organiseren, een soort debatclubje dat elke vrijdag samenkwam: “Het waren open vergaderingen, toegankelijk voor iedereen die zich links voelde. Leiders en aanhangers van alle belangrijke linkse politieke tendensen namen eraan deel. Tariq Ali bezocht die vergaderingen gedurende enkele weken, maar liep er uiteindelijk van weg, roepend dat hij niet van plan zich met salonsocialisten bezig te houden.”
Garnett nodigt ook Healy uit. “Na drie of vier weken domineerde hij heel de bijeenkomst. Veel vertegenwoordigers van andere tendensen haakten af. De positie van Healy was superieur. Hij was een betere debater dan de anderen, hij was meedogenloos…en hij joeg hun schrik aan. Ze durfden gewoon niet weer te komen. Het was echt interessant om dat gade te slaan.”
Alhoewel hij zelf niet tot Healy’s League toetreedt, speelt Tony Garnett een grote rol in de ontwikkeling van die bond. Regisseurs, schrijvers en acteurs, waaronder Ken Loach, Mercel, Roy Batterby, Corin en Vanessa Redgrave, geraakten op die vrijdagvergaderingen al evenzeer onder de indruk van Healy en velen sloten zich aan bij zijn Socialist Labour Ligue. Theatermaker Trevor Griffiths (°1935) vereeuwigde deze ontmoetingen trouwens in een stuk dat The Party (1973) heet.
Wie bij dat alles de ogen ten hemel slaat en een neiging voelt opkomen om met de wijsvinger tegen het hoofd te tikken, begrijpt wellicht niets van de tijdgeest waarin die dingen gebeurden. Garnett zegt daar zelf over: “In 1974 was er een potentieel revolutionaire situatie. Mocht je in die tijd een sterke revolutionaire beweging en leiding gehad hebben, dan was er een kans… Ken Loach, Jim Allen en ik deden Days of Hope, waarin we drie mensen volgden, verwanten, vanaf 1916 in de Eerste Wereldoorlog tot het verraad van de algemene staking van 1926. Wat we ermee wilden zeggen was dat we uit die geschiedenis lessen moesten trekken, of dat het anders opnieuw zou gebeuren. Maar de film had geen effect, want het is weer gebeurd.”
Maar waarom trad Garnett niet toe tot Healy’s club?
“Voor mij start politiek met liefde. We zijn afhankelijk van anderen. Een socialistische cultuur is het enige wat ons kan toelaten met anderen in vrede te leven, elkaars creativiteit te stimuleren, het leven waardevol te maken. Het alternatief dat ons opgelegd wordt is een maatschappij waar iedereen concurreert en niet samenwerkt, waar iedereen economische en sociaal voordeel ten nadele van de anderen wil krijgen en waarin iedereen volkomen onverschillig blijft voor het lijden van die anderen.”
Hoe zo’n socialistische maatschappij er moet komen, weet Garnett niet:
“Ik heb geprobeerd om de waarheid over de wereld te vertellen en ik heb daarbij het grootst mogelijke platform gebruikt. Hoe dat vertaald moet worden in praktische politiek is moeilijk. Ik heb daar geen antwoord op, behalve dat je met anderen verbonden moet blijven.”
Inmiddels is deze film- en televisiemaker aan het einde van zijn carrière gekomen. Hij maakt de balans op. Mocht hij vandaag twintig zijn, zo zegt hij, dan zou hij zich niet meer met film en televisie bezighouden: “Ik zou naar de nieuwe technologieën kijken. Ze zijn ontregelend en in een kapitalistische maatschappij vormen ze een probleem voor beroepsmuzikanten, uitgevers en ook in de filmindustrie. Maar ze vormen een wondermooie kans en in een socialistische maatschappij zouden die nieuwe technologieën omarmd worden.”
De nieuwe technologieën openen inderdaad mogelijkheden:
“De barrières om verhalen op een scherm te vertellen zijn min of meer verdwenen. Wanneer ik begon was de kost immens. Er waren dure, complexe camera’s nodig die bediend werden door hooggeschoolde professionelen, die film gebruikten die in een laboratorium moest ontwikkeld worden. Enkele bedrijven bezaten alles, slechts enkele geprivilegieerden werden erin toegelaten en zij konden alleen maar filmen wat de corporaties hun toelieten. Nu kan zelfs een kind aan een tweedehands camera geraken en ermee filmen. Je kunt de film uitbrengen op een laptop en het op een server smijten waar miljoenen mensen hem kunnen zien… Mocht ik nu twintig zijn dan zou ik uitsluitend met het internet werken.”
Op dat internet staan nogal wat interviews met de mens en ik sprokkelde schaamteloos her en der citaten. Het slot van een van die interviews wil ik u evenmin onthouden:
“Geschiedenis is een verhaal. Het is geen gegeven. Waarheid is een klassenbegrip. Feiten moeten in een context geplaatst worden om waarheid te worden. Die waarheid is een strijd waar constant over geredetwist wordt. En verhalen vertellen helpt om het debat over die waarheid te voeren. Daarom zouden arbeiders hun verhaal moeten vertellen. Ik zou een oproep aan de jongeren willen doen om hun eigen politieke films te maken; neem interviews af, vooral met oudere kameraden, en durf ze te tonen op het scherm. Films maken is voor iedereen.”
Krasse uitspraak van een kranige oude knar. Zoals gezegd, Garnett is 77. Dat is pas waardig ouder worden!
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op De Laatste Vuurtorenwachter