Turkije, een land dat bekend staat om de militaire interventies in de politiek, was in de nacht van 15 juli 2016 live op tv en sociale media getuige van een poging tot staatsgreep. De coup werd al snel verslagen door gebrek aan steun zowel internationaal als onder de bevolking en doordat er slechts een beperkt aantal militairen aan deelnam. ‘Deze poging is een geschenk van God,’ zei de Turkse president Recep Tayyip Erdogan de dag erna. Hij gaf daarmee aan dat het de gewenste gelegenheid bood om zijn eigen burgerlijke staatsgreep met een ongekende golf van repressie tegen alle oppositie uit te voeren, waarmee hij zijn dictatoriale regime kon versterken.
Een live staatsgreep
Het nieuws, dat tanks de bruggen, die de twee continenten in Istanboel verbinden, bezet hielden en dat er gevechtsvliegtuigen laag over de hoofdstad vlogen, maakte het publiek duidelijk dat er een poging tot staatsgreep aan de gang was.
Een communiqué op de website van de strijdkrachten gaf aan dat de generale staf de macht had overgenomen. Op de staatstelevisiezender die door soldaten bezet was, kondigde een militaire groep, die zichzelf ‘De raad van de vrede in het land’ noemde, aan dat ze de macht had overgenomen om de vrijheid, de democratie, de seculiere republiek en de waarden van Atatürk, die door systematische aanvallen van de regering op de grondwet waren aangetast, te herstellen. Er werd daarom aangegeven dat dit een putsch was buiten de commandostructuur om. Dat werd ook duidelijk uit het nieuws dat de stafchef van het leger en andere hooggeplaatste officieren gegijzeld waren.
Via een smartphone-verbinding met de zender CNN-Türk – die later ook bezet zou worden – riep Erdogan mensen op om de straat op te gaan en tegen de staatsgreep te protesteren. Die oproep werd gedurende de nacht door imams van moskeeën herhaald. Er vonden tijdens de nacht vooral in Ankara en Istanboel gewelddadige confrontaties plaats tussen militairen (zo’n 5.000 op een totaal van 675.000) en de politie die loyaal was aan Erdogan en gesteund werd door aanhangers van het regime. Duizenden burgers, voornamelijk de activistische basis van de AKP (1), gingen de straat op om tegen de tanks te protesteren met kreten als ‘Allahu Akbar’ en eisten de herinvoering van de doodstraf. De couppoging werd uiteindelijk tegen de ochtend neergeslagen. Er vielen ongeveer 340 doden (zo’n honderd coupplegers, verder burgers en politie) en 2.800 gewonden.
De Gülen broederschap: van alliantie naar oorlog
Erdogan maakte na de staatsgreep bekend dat die was geleid door militaire aanhangers van de Fethullah Gülen broederschap, de voormalige bondgenoot van de AKP die haar gezworen vijand is geworden. Vervolgens werd er een grootschalige operatie gelanceerd in het leger, de rechterlijke macht (waarbij ook hooggeplaatste rechters werden gearresteerd), de politie en andere takken van het staatsapparaat. Àls het kader van de Gülenbeweging inderdaad de poging tot staatsgreep op touw had gezet, dan gingen ze er in eerste instantie van uit dat andere militaire groeperingen die tegenstander zijn van het regime eraan deel zouden nemen; anders zou een couppoging met zo’n beperkt aantal militairen moeilijk te verklaren zijn.
Dit wordt aangebracht door de kritische journalist Ahmet Sik, die in 2011 tijdens de coalitie tussen de AKP en de Gülenbeweging, nog vóór de publicatie van zijn boek waarin hij de infiltratie van het politieapparaat door de Gülenbeweging onthulde, een jaar gevangen werd gezet. Sik gelooft dat de militairen die aanhangers waren van Gülen, verraden werden door hun bondgenoten die hen verlieten zodra de coup aan de gang was, waarschijnlijk na onderhandelingen met Erdogan. Het is zeer aannemelijk dat Erdogan – na enkele uren vóór de coup gewaarschuwd te zijn – met enkele van de coupplegers heeft onderhandeld om de aanhangers van Gülen te isoleren.
Sinds 2013 is Erdogan in oorlog met zijn oude vriend, nu bekend als de ‘Fethullahistische terroristische organisatie / parallelle staatsstructuur’ (FETÖ), een zeer goed georganiseerde hiërarchische islamitische broederschap die al dertig jaar het staatsapparaat infiltreert en waarmee alle regeringen hebben geflirt. De beweging heeft voornamelijk onder verpauperde jongeren in Anatolië leden geworven, vooral via de ‘Huizen van het licht’. Daar kregen deze jongeren te eten en werden ze voorbereid op universitaire examens en vooral op die van de militaire academie en politie-examens (waarvoor de vragen meestal op voorhand werden verspreid, dankzij eerdere infiltratie).
Toen de AKP in 2002 aan de macht kwam, had de partij geen netwerk in de bureaucratie en vormde ze een alliantie met de Gülenbeweging om de seculier-republikeinse hegemonie in het staatsapparaat te bestrijden en het leger te temmen. De juridische processen tussen 2007 en 2010, waarin militairen werden beschuldigd van betrokkenheid bij putschistische samenzweringen (in het kader waarvan bijvoorbeeld mensen als de voormalige legerleider en de bovengenoemde journalist Ahmet Sik werden gearresteerd), rustten vrijwel volledig op valse bewijzen gefabriceerd door aanhangers van Gülen binnen de politie. De hoge legerofficieren die verantwoordelijk zijn voor de recente poging tot staatsgreep, zijn vooral diegenen die erin geslaagd zijn een hogere rang te krijgen ná de verwijdering van republikeinse militairen door deze processen.
De enorme macht van de broederschap in de bureaucratie leidde tot een verzwakking van deze coalitie vooral na de poging tot arrestatie van het hoofd van de inlichtingendienst Hakan Fidan (Erdogan’s ‘doos met geheimen’), die verdacht werd van ‘het ondersteunen van de PKK’, vanwege zijn rol in de onderhandelingen met de Koerdische leider Öcalan. De betrokken rechters en agenten waren lid van de broederschap en zij waren tegen die gesprekken. Ook de grote anti-corruptie-operaties die in december 2013 gelanceerd werden op basis van telefoon-opnames die vier ministers en zakenlieden die dicht bij Erdogan staan en ook zijn zoon troffen, werden geleid door de broederschap. Vanaf deze datum werd de breuk voltrokken en Erdogan lanceerde zuiveringsacties, vooral binnen de politie en het justitiële apparaat, maar ook acties tegen de financiële middelen en de media van Gülen. Deze operaties leken een einde te maken aan de macht van de aanhangers van Gülen. Maar kennelijk was dat niet zo…
Links en de coup
Het was opvallend dat er geen seculiere republikeinse en/of linkse mensen of mensen uit de Koerdische beweging de straat op gingen om zich tegen de staatsgreep te verzetten. Het lijkt misschien vreemd dat links – dat het favoriete doelwit van de vorige militaire interventies in 1971 en 1980 was – niet tegen deze couppoging mobiliseerde. Een gedetailleerde objectieve analyse van de kwestie ontbreekt, maar we kunnen een aantal elementen bieden, gebaseerd op persoonlijke observaties, om zo de opstelling van republikeins-reformistisch links en uiterst links te belichten.
Op de eerste plaats lijkt het erop dat, rekening houdend met het niveau van de politiek-culturele polarisatie in de samenleving, de dictatoriale regering van het land door Erdogan, de islamisering, de cyclus van zelfmoordaanslagen, de sfeer van burgeroorlog en het gevoel van ‘alles beter dan Erdogan’ bijgedragen hebben aan het niet mobiliseren van republikeinse sectoren, maar ook van linkse activisten. Temeer omdat het communiqué van de coupplegers opkwam voor republikeinse waarden en respect voor de democratie en de grondwet. De coupplegers hadden waarschijnlijk door een sneeuwbaleffect gerekend op de steun van burgers en militairen in de loop van de gebeurtenissen. Dit is niet gebeurd, het volk verafschuwde Erdogan genoeg om zich niet te verzetten tegen de tanks, maar niet genoeg om ze toe te juichen.
Aan de andere kant lokten de manipulaties van het regime – zoals bijvoorbeeld toen Erdogan na de verkiezingen van 7 juni 2015 chaos en een situatie van burgeroorlog creëerde om nationalistische stemmen terug te winnen – een spontane samenzweringstheorie uit die een brede weerklank vond en die ervan uitging dat dit ‘theater’ was en een ‘superproductie’ opgezet om Erdogan’s dictatoriale ambities te realiseren. Het is waar dat het regime nu maximaal profiteert van de sfeer na de coup, maar in de situatie waarin de regering haar positie bij de verkiezingen van 1 november 2015 versterkte door bijna 50% van de stemmen te krijgen, had Erdogan geen legitimiteitsprobleem om zo’n stunt uit te halen.
Ten slotte moedigde de mobilisatie van islamistische en fascistische activisten en de politie in de verdediging van het regime radicaal links niet aan om naast hen de straat op te gaan, vooral als je rekening houdt de beperkte activistische krachten van uiterst links, waardoor ze nauwelijks in staat is om een onafhankelijke rol te spelen. De putschistische strijdkrachten opereerden vooral in het westen van het land, dus de vraag werd niet rechtstreeks in Koerdistan gesteld, maar gezien de toestand van oorlog tussen de Turkse staat en de PKK zou die het regime zeker niet steunen, ondanks het feit dat de Gülen broederschap (die een grote organisatie heeft in de Koerdische regio en die zich verzet tegen het onderhandelingsproces) de belangrijkste rivaal van de Koerdische nationale beweging was.
Ook moeten we bedenken dat het verzet tegen de putsch gevolgd werd door een oproep van Erdogan om op straat te blijven met feestelijke bijeenkomsten die gekenmerkt werden door een hoge deelname van de volksklassen die de electorale basis van de AKP en uiterst rechts vertegenwoordigen. Die bijeenkomsten, georganiseerd op pleinen in de binnensteden in het hele land (met inbegrip van Taksim natuurlijk), waren in zekere zin een ‘wraak op Gezi’.
De Gezi-opstand in 2013 liet een eerste verzet van jongeren- en van burgers tegen het regime van Erdogan zien en destabiliseerde het. Het verzet op 15 juli, met zijn strijd tegen de tanks, de martelaren en daarna zijn ‘pleinbezettingen’ (met steun van lokale overheden en het openbaar vervoer), zijn liedjes enzovoort, schiepen het ‘Gezi van de AKP’ en heeft de aanhangers van het regime in staat gesteld om op te scheppen over hun morele superioriteit omdat zij immers in de straten hebben gevochten.
Noodtoestand en dictatuur
Erdogan en de Nationale Veiligheidsraad reageerden op de poging tot staatsgreep door de noodtoestand af te kondigen. Die zou aanvankelijk worden beperkt tot een periode van drie maanden. Maar zoals iedere heldere denker geraden zou kunnen hebben, werd die verlengd met een tweede periode van drie maanden. Het lijkt erop dat Erdogan niet geneigd is om er een einde aan te maken, afgaande op zijn opmerkingen van 13 november 2016: ‘Sommige mensen zeggen dat de noodtoestand moet worden opgeheven. Waarom zou dat onmiddellijk gedaan moeten worden? Toen we aan de macht kwamen, hieven we de noodtoestand (in de Koerdische regio) op. Maar op dat moment had de noodtoestand het openbare leven vrijwel tot stilstand gebracht. Dat is nu niet het geval. Iedereen gaat rustig naar zijn werk’.
De noodtoestand staat de regering onder andere toe de duur van voorlopige hechtenis te verlengen tot dertig dagen, om een avondklok in te stellen, om openbare bijeenkomsten te verbieden en vooral om decreten met wetgevende macht uit te vaardigen. Dankzij deze decreten, die noch door het Parlement noch door het Grondwettelijk Hof gecontroleerd worden, kan Erdogan het land zonder enige belemmering leiden zoals hij wil. Deze maatregelen laten precies het dictatoriale regime zien dat Erdogan via het presidentiële systeem wil installeren.
Op deze manier – door middel van massale zuiveringen, arrestaties, de sluiting van media en instellingen, in eerste instantie gericht op de aanhangers van Gülen maar vervolgens ook op de Koerdische oppositie en radicaal links – combineert Erdogan een fundamentele herstructurering van het staatsapparaat met een poging om elke mogelijke oppositie te vernietigen.
In het kader van de antiterroristische operaties gericht tegen de aanhangers van Gülen en de Koerdische beweging en iedereen die wordt verdacht van het ondersteunen ervan, zijn 50.000 personen gevangengezet en 35.000 gearresteerd. Onder de arrestanten zijn bijna 2.500 rechters en officieren van justitie, 6.500 soldaten en 7.000 politieagenten. In totaal zijn 70.000 personen uitgesloten van overheidsdienst (en hen is verboden daar opnieuw te gaan werken) terwijl 93.000 personen geschorst zijn. Bijna de helft van deze mensen waren verbonden aan het ministerie van onderwijs. Op 1 dag zijn 10.000 leraren, voornamelijk in Turks Koerdistan, die lid waren van de linkse vakbond Egitim-Sen ontslagen. Op die manier verloor de stad Diyarbakir een kwart van haar leraren en Dersim de helft. Bij de openbare en particuliere universiteiten zijn 3.600 leraren ontslagen.
Onder de duizenden instellingen, stichtingen en bedrijven die gesloten zijn, zijn duizend scholen en 35 medische centra en ziekenhuizen. Vijftien particuliere universiteiten zijn eveneens gesloten en 19 vakbonden verboden en ontbonden. Al hun financiële middelen en goederen zijn door de staat in beslag genomen. Erdogan heeft zich het recht toegeëigend om universiteitsrectoren rechtstreeks te benoemen, zonder interne verkiezingen, om zo de weinige plaatsen van cultureel verzet die tot nu toe aan zijn controle ontsnapt waren, te breken.
Dit proces van directe benoemingen begon vorig jaar met de benoeming van pro-Erdogan bewindvoerders aan het hoofd van de in beslag genomen ondernemingen van Gülen. Tijdens de noodtoestand werd deze maatregel uitgebreid naar gemeenten. De burgemeesters van de meer dan dertig gemeenten die werden beschuldigd van het logistiek ondersteunen van de FETÖ of de PKK, zijn vervangen door bewindvoerders die het regime steunen. De meeste van deze gemeenten werden geleid door de Partij van de Democratische Regio’s, de zusterpartij van de HDP in de Koerdische regio (2).
De repressie heeft ook de media geraakt en daarmee de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. Meer dan honderd media (tv-zenders, kranten, persbureaus, radiostations, tijdschriften, uitgeverijen, internet sites) zijn verboden, net als televisiezenders in de Koerdische taal. De intellectuelen die vorig jaar reageerden op de onderdrukking van de pro-Koerdische krant Ozgur Gundem, door elk voor één dag de functie van hoofdredacteur op zich te nemen, werden bedreigd met levenslange gevangenisstraf en beschuldigd van steun aan de PKK.
Andere journalisten en intellectuelen zijn gearresteerd voor het verzenden van ‘verborgen boodschappen’ die het idee van een coup ondersteunden. Tien redacteuren, journalisten en cartoonisten van de belangrijkste centrumlinkse oppositiekrant Cumhuriyet zijn gearresteerd, verdacht ‘van misdaden in naam van de PKK en de FETÖ zonder lid te zijn van een van deze organisaties’. De krant had Erdogan’s toorn opgewekt door te melden dat de Turkse inlichtingendiensten wapens aan jihadisten in Syrië geleverd hebben. Meer dan 140 journalisten zijn inmiddels gevangen gezet.
In het kader van deze ongekende golf van repressie heeft Erdogan kabinetswijzigingen doorgevoerd, maar hij heeft vermeden om hard op te treden tegen AKP-afgevaardigden die banden met de Gülen broederschap hadden, om zo zijn grote parlementaire meerderheid te behouden. Gezien het niveau van samenwerking tussen de AKP en de broederschap, de aan Gülen verleende lof door de staat en haar intellectuelen en de steun voor zijn educatieve werk, zou de hele partij inclusief haar leiders beschuldigd kunnen worden van het hebben van banden met FETÖ, als nu alleen al het hebben van een bankrekening bij Gülen’s Bank Asya genoeg is om ontslagen te worden.
Vandaar dat een soort ‘uiterste datum’ voor banden met de broederschap is geformuleerd (die overeenkomt met de anti-corruptie-operaties in december 2015). Erdogan heeft over zijn jarenlange coalitie met Gülen gezegd: ‘We hadden het mis, moge God ons vergeven’. Maar dat geldt alleen voor de politieke en economische elites, niet voor de tienduizenden gewone mensen die vervolgd worden op grond van alleen het vermoeden van het hebben van contacten met de broederschap (of hun scholen, universiteiten, banken of studentenhuizen) die ooit door het regime als o zo legitiem werden beschouwd.
Nationale eenheid en islamo-fascistische coalitie
Onmiddellijk na de poging tot staatsgreep veroordeelden de vier in het parlement vertegenwoordigde partijen – de AKP, de uiterst rechtse MHP, de centrumlinkse seculiere CHP en de pro-Koerdische links-reformistische HDP – de staatsgreep en vierden het verzet van de burgerbevolking met een gemeenschappelijke verklaring (3). Zich bewust van de onzekerheid van zijn regering, verlaagde Erdogan, gelijk met de golf van anti-Gülen repressie, de spanningen met zijn politieke tegenstanders in de CHP en de MHP in het kader van de ‘nationale eenheid’. De HDP die nog steeds als terroristisch wordt beschouwd valt hier buiten.
Het verzet tegen de tanks, dat vooral onder leiding stond van de AKP-achterban en islamistisch-fascistisch uiterst rechts wordt vergeleken met de strijd om de Dardanellen (toen Ottomaanse troepen tegen Britse en Franse soldaten vochten in de Eerste Wereldoorlog), en neergezet als een gevecht, waar ‘er geen Turken, noch Koerden, noch Alevieten, noch Soennieten waren, maar de hele natie tegenover degenen die ons wilden vernietigen’. En dit met lichte ‘anti-imperialistische’ connotaties gezien het feit dat Gülen sinds 1999 toevlucht heeft gezocht in de Verenigde Staten – het idee dat de VS achter de coup zat, wordt breed gedragen door de regering en onophoudelijk herhaald. De eis van uitlevering van Gülen is voor de Turkse staat van groot belang geworden.
Geconfronteerd met het niveau van het geweld van de onderdrukking, bekritiseerde de CHP de autoritaire maatregelen die genomen zijn in het kader van de noodtoestand en plaatst zichzelf daarmee snel buiten de ‘nationale unie’, maar de MHP, de historische partij van het Turkse fascisme, is volledig betrokken. Hun kritiek op de AKP over de politiek van onderhandelen met Öcalan is met de hervatting van de oorlog afgezwakt. Maar het feit dat Erdogan een meedogenloze oorlog voert tegen de Koerdische stedelijke milities en daarmee hele steden vernietigt, heeft de MHP beroofd van haar belangrijkste punt (het deelt dezelfde conservatief-religieuze nationalistische basis als de AKP).
Tijdens de verkiezingen in november 2015 verloor de MHP bijna 30% van de stemmen ten opzichte van juni 2015 (voor de oorlog) en daalde van 16,2% naar 12%, terwijl het aantal zetels daalde van 80 naar 41, waardoor het in het parlement op de vierde plaats komt, achter de HDP. Dat is iets wat onaanvaardbaar is voor de historische partij van het Turkse nationalisme. Binnen de partij is een sterke oppositie ontstaan vooral geleid door Meral Aksener, een voormalige rechts-conservatieve minister van Binnenlandse Zaken (1996) die later is toegetreden tot de MHP. Opiniepeilingen laten zien dat als Aksener de MHP zou leiden, de MHP meer dan 20% van de stemmen zou krijgen en het aantal AKP-stemmen zou verminderen.
De couppoging kwam precies tijdens de interne crisis van de MHP. De leider, Devlet Bahceli, steunde Erdogan en veroordeelde de oppositie en beschuldigde haar ervan te worden geleid door Gülen om zo Aksener en andere concurrenten uit te schakelen. De steun van de MHP – die in ruil de belofte kreeg dat de doodstraf hersteld zou worden – stelt de AKP nu in staat om parlementaire goedkeuring te krijgen voor het voorstel van een referendum over het project van wijziging van de grondwet gericht op een presidentieel regime op maat gemaakt voor Erdogan, wat de restanten van de scheiding van machten zal vernietigen.
De Koerdische kwestie
Na de coup heeft de onderdrukking van de Koerdische burgerbeweging een beslissende fase bereikt. Eerst werden de co-burgemeesters van de belangrijkste Koerdische stad Diyarbakir, Gultan Kisanak en Firat Anli en het parlementslid van de Democratische Partij van de Regio’s Ayla Akat Ata gearresteerd onder de beschuldiging van lidmaatschap van de PKK. Meer dan 20 burgemeesters van Koerdische gemeenten zijn ontslagen en vervangen door nieuwe bewindvoerders die zich direct met de ‘Duce’ in Ankara identificeren. De co-voorzitter van de HDP, Selahattin Demirtaş heeft terecht gezegd dat, door iedereen die Erdogan niet als ‘hun sultan’ zagen aan te duiden als terroristen, de Turkse staat voortaan de vorm aanneemt van een ‘hitleriaanse fascistische staat’. Hij werd samen met andere leiders en afgevaardigden van de partij, waaronder de co-voorzitter Figen Yuksekdag, gearresteerd.
De voorwaarden voor deze arrestatie waren in mei 2016 gecreëerd door de opheffing van de parlementaire onschendbaarheid. Dit gebeurde , met medewerking van de CHP. Haar voorzitter Kiliçdaroğlu, had uit angst dat zijn partij gebrandmerkt zou worden als sympathisant van de PKK, gezegd dat deze maatregel in strijd was met de grondwet, maar dat de CHP toch vóór zou stemmen omdat, als deze maatregel niet rechtstreeks door het parlement aangenomen zou worden en onderwerp van een referendum zou worden, de polarisatie in het land een extreem niveau zou bereiken. De opheffing van de parlementaire onschendbaarheid betrof alle afgevaardigden die waren aangeklaagd voordat ze zitting hadden in het parlement, maar het was duidelijk dat de maatregel gericht was tegen de HDP.
In het kader van de parlementsverkiezingen van 7 juni 2015, die het karakter van een referendum over Erdogan kregen – net als elke verkiezing van nu af aan – had de campagne onder leiding van Demirtas en de HDP met het motto ‘we stoppen je presidentiële ambities ’ zijn woede opgewekt. In het besef dat het onderhandelingsproces hem nationalistische stemmen had gekost, had Erdogan al in maart 2015 besloten om de gesprekken met Öcalan op te schorten om een anti-Koerdisch beleid te gaan voeren. Ontevreden met het resultaat in de verkiezingen van juni, toen de HDP 13,1% van de stemmen kreeg en de AKP daalde van 50% naar 40,8% en op die manier niet alléén de regering kon vormen, pleitte Erdogan voor nieuwe verkiezingen terwijl de AKP gedwongen was een coalitiepartner te zoeken. Maar de verzwakking van de HDP was voor de AKP de voorwaarde om de volgende verkiezingen te kunnen winnen.
Op deze nogal verdachte manier schiepen de zelfmoordaanslag door Islamitische Staat in Suruc (waar 32 jonge studenten die op weg waren naar Kobani om bij te dragen aan de wederopbouw van de stad werden gedood) en de onmiddellijke represailles van de PKK die de dood van twee politieagenten tot gevolg hadden – die de PKK eerst claimde en vervolgens verwierp met de mededeling dat het het werk was van ‘lokale eenheden’ – de voorwaarde om de oorlog tegen de Koerden te hervatten, de HDP te criminaliseren en de AKP te helpen om het initiatief voor de verkiezingen te herwinnen (4).
Na bijna 16 maanden blokkade, avondklok, moordpartijen, gedwongen verplaatsing van de bevolking en de vernietiging van steden, lijkt de weerstand van burgers in Turks Koerdistan op zijn zachtst gezegd verzwakt. Het zeer beperkte aantal mobilisaties – bovendien zwaar onderdrukt – in verhouding tot wat je zou kunnen verwachten na de gevangenneming van de HDP-leiders, getuigt hiervan. De ‘loopgraven’-politiek van het oprichten van barricades en het graven van geulen in buurten in Koerdische steden om de autonomie uit te roepen – geïnspireerd door de ervaring in Syrisch Koerdistan, hoewel die plaatsvond na de terugtrekking van het Syrische leger – eindigde in een waar bloedbad.
Deze pogingen tot zelfbestuur onder leiding van de jeugdmilities van de YDG-H (Beweging van de Revolutionaire Patriottische Jeugd) en goedgekeurd door de PKK (hoewel de lokale bevolking afwachtender was), in een situatie van zeer ongelijke krachtsverhoudingen, zonder dat de milities de mogelijkheid hebben om de bergen in te vluchten, toonde zeker de moed van de Koerdische jeugdige burgers, maar vormde een dramatische nederlaag voor de Koerdische beweging. ‘We hadden niet zo’n heftige reactie van de staat verwacht’, zeiden de strategen die de PKK meer dan 35 jaar hebben geleid.
Militair ingrijpen en expansionistische politiek
De voornaamste zorg voor zowel de Turkse regering als de PKK is Rojava, de autonome regio die nu bekend staat als het ‘democratische federale systeem van Noord-Syrië en Rojava’ onder leiding van de Democratische Unie Partij (PYD), de zusterpartij van de PKK in Syrië. Voor de regering gaat het erom de consolidatie van deze autonomie tegen elke prijs te voorkomen en te verhinderen dat de twee delen van Rojava (Djazira en Kobani in het oosten en Afrin in het westen) samenkomen tot een Koerdische corridor langs de Turks-Syrische grens. Als de omverwerping van Assad de belangrijkste doelstelling was van de steun aan de jihadisten en de interventie van Turkije in Syrië, dan heeft de Koerdische kwestie hier ook een enorm gewicht. Maar deze avonturistische houding – en de interne autoritaire wending – heeft de Turkse staat op internationaal niveau steeds meer geïsoleerd.
Gedurende 2016 probeerde Ankara dit isolement te doorbreken. Aan de éne kant door in haar relatie met de EU te proberen te profiteren van de ‘migrantencrisis’ door zichzelf aan te bieden als een bolwerk tegen de migratiestromen en anderzijds door de diplomatieke betrekkingen met Rusland en Israël te vernieuwen.
De afzetting van premier Ahmet Davutoglu – de initiatiefnemer van het buitenlands beleid dat van Turkije weer de belangrijke hegemonische pool in de regio probeert te maken en ook de belangrijkste pleitbezorger van de militaire interventie in Syrië – gaf Erdogan de vrije hand om zijn allianties in het Syrische conflict te herzien. Ook nam de toenadering tot Poetin en zelfs een opwarming van relaties met Damascus – met inbegrip van de aanvaarding van het idee van een overgangsperiode mèt Assad – na de poging tot staatsgreep de vorm aan van verzet tegen de Westerse mogendheden die verondersteld werden, net als de PKK, de putsch gesteund te hebben.
Het regime probeert dus , net als iedereen in de regio om een spel met meerdere facetten te spelen door aan de ene kant de VS ervan proberen te overtuigen dat het een betere bondgenoot is dan de Democratische Krachten van Syrië (DFS) onder leiding van de YPG (Volksbeschermingseenheden), de gewapende vleugel van de PYD in de strijd tegen Islamitische Staat, terwijl het aan de andere kant het alternatief van de toenadering tot Poetin heeft.
Ankara profiteert ook van de strijd tegen Islamitische Staat (waar Erdogan openlijk de voorkeur aan gaf boven de Koerden als zijn buren op de grens, voordat dit te bezwaarlijk werd, vooral door de zelfmoordaanslagen) om de DFS te stoppen en terug te dringen voorbij de Eufraat. Ondertussen wordt de operatie onder leiding van islamistische strijders – onder de naam van het Vrije Syrische Leger! – met steun van Turkse militaire vliegtuigen zeer kwaadwillig het ‘Eufraat schild’ genoemd.
Het recht van Ankara om over Syrisch grondgebied te vliegen onder stilzwijgen van Moskou en de gematigde protesten van Damascus, is betaald door het stilzwijgen van het Turkse regime over de vernietiging van Aleppo. Net zoals de Turkse wens om deel te nemen aan de strijd voor de bevrijding van Mosul uit handen van IS door Bagdad was afgewezen, had Bagdad zich al verzet tegen de weigering van Ankara om de Turkse militaire basis in Bashika te verlaten.
Op zoek naar een imago van beschermer van de soennieten, stelt Erdogan dat de bevrijding van Mosul door alleen sjiitische milities zal leiden tot een bloedbad onder soennieten, terwijl hij naar het Turkse publiek de stelling verdedigt dat Turkije historische rechten op Mosul heeft. Maar al deze allianties en rivaliteiten kunnen zeer snel veranderen, gezien het tactische pragmatisme in de regio, het irrationele karakter van Erdogan en de verkiezing van Trump, waarvan het internationale beleid op dit moment alleen nog maar uit woorden bestaat.
Doordat hij na de poging tot staatsgreep zijn hegemonie wist te handhaven, is er voortaan eerder sprake van identificatie dan van representatie tussen Erdogan de ‘Reis’ (leider) en de ‘Millet’ (natie, die natuurlijk Turks en soennitisch is). Het lijkt nu wel heel moeilijk om een breuk in deze hegemonie te forceren. Met de staatsgreep, wordt iedere oppositie tegen zijn autoriteit, van de Gezi-opstand tot het electorale succes van de HDP, via het openbaar maken van de ernstige corruptie in de regering en in Erdogan’s omgeving, vergeleken met een aanval die de ontwikkeling van de Turkse staat probeert te ondermijnen en een verraad van het land, natuurlijk gesteund door buitenlandse machten.
Een sinistere horizon voor de bevolking van Turkije, voor wie democratie, rechtvaardigheid, vrijheid en secularisme waarden vormen, die niet alleen wenselijk, maar onmisbaar en ondubbelzinnig zijn. Het is tijd voor verzet zonder illusies voor onze rechten en onze vrijheden, voor een strijd om het islamitische en nationalistische getij terug te dringen en een strijd om duidelijk te maken dat we er zijn, dat we nog steeds bestaan en niet zullen capituleren.
Noten:
1) De Partij van Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (AKP) is een conservatieve en islamitische partij opgericht door Erdogan, die 49,5% van de stemmen en 317 (van de 550) zetels in het parlement kreeg bij de laatste verkiezingen.
2) De Democratische Partij van de Volkeren (HDP) is een coalitie van verenigingen en partijen van Turks links en de Koerdische politieke beweging. Bij de parlementsverkiezingen van juni 2015 kreeg de partij 12,96% van de stemmen en 80 zetels, maar in november 2015 kreeg ze slechts 59 zetels (10,76% van de stemmen).
3) De Partij van Nationalistische Actie (MHP) is de historische partij van het Turkse fascisme. In november 2015 kreeg de partij 11,9% van de stemmen en 40 zetels in het parlement. De Republikeinse Partij van het Volk (CHP), in 1923 opgericht door Mustafa Kemal Atatürk, is een partij van seculier centrumlinks. In november 2015 kreeg de partij 25,32% van de stemmen en 134 zetels in het parlement.
4) Aangezien de politie en informatiediensten alles hebben gedaan om bewijs te vernietigen en voorstellen dat het parlement de bomaanslag en de represaille-moorden onderzoekt door de AKP en MHP zijn afgewezen, blijven speculaties over wie de opdracht heeft gegeven, wijdverbreid.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op International Viewpoint. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.