Een mens kiest het nest niet waarin hij geboren wordt, maar hij kiest wel de klasse waarmee hij solidair zal zijn. Aan deze ietwat existentialistische openingszin valt ongetwijfeld veel af te dingen en toe te voegen, maar aangezien zo’n blogstukje vooral niet lang mag zijn, spreken we af dat we het hierbij laten. In elk geval formuleert die zin het eerste waaraan ik dacht toen ik Allan Walds The Revolutionary Imagination na lezing dichtklapte.
Dat boek onderzoekt de poëzie en de politieke praktijk van twee modernistische dichters die aan het begin van de jaren dertig radicaliseren en in 1938 zelfs mee aan de wieg staan van de Amerikaanse Socialist Workers party, een marxistische, revolutionaire organisatie gebouwd rond het gedachtegoed van de Russische revolutionair Leon Trotski.
De politieke keuze die John Wheelwright en Sherry Mangan daarmee maken zal hun poëzie uiteraard beïnvloeden. Zowel Wheelwright als Mangan zijn immers niet zomaar meelopers, beiden zijn erg geëngageerde politieke activisten die zich in woord & daad volledig ten dienste van de goede zaak stellen.
Allan Wald onderzoekt welke invloed die activistische praktijk op hun literaire werk heeft en hoe beiden, elk op hun manier, omgaan met de evidente moeilijkheden die er ontstaan wanneer een politiek activist tegelijk dichter wil blijven, of omgekeerd, wanneer een modernistische dichter aan revolutionaire politiek wil doen. Gemakkelijk is het niet, want modernistische literatuur wordt haast per definitie gesmaakt door een intellectuele elite en is onverstaanbaar voor arbeiders die van elke literaire opleiding verstoken blijven.
Modernistische dichters komen ook zelden of nooit uit de arbeidersklasse voort; zowel Mangan als Wheelwright zijn dan ook telgen van de upperclass. Door hun politieke keuze mogen ze wel hun klasse “verraden”, maar ze brengen tegelijk wel hun “upperclassmanieren”met zich mee. Er ontstaat een conflict wanneer zo’n dichter de arbeidersklasse benadert en tegelijk vasthoudt aan het modernisme. Een door het christendom gevormde mythologie komt tegenover het marxistische materialisme te staan; de houding van de artistieke bohemien botst met de noodzaak aan revolutionaire discipline…
De kans is derhalve klein, of zelfs onbestaand, dat de poëzie van zo’n dichter onveranderd uit dat conflict tevoorschijn komt. De veranderingen kunnen onbewust in de gedichten sluipen, of de dichter kan zijn poëzie bewust heroriënteren. Dat laatste is wat Wheelwright doet: “Wheelwright treats the Marxist themes of the 1930s in a wholly fresh and unique manner, appropriating from modernism such devices as sudden shifts in perspective, unidentified voices, and enigmatic symbols. Furthermore (…) Wheelwright explains that he “develops Lenin’s grammatical example” by using the personal pronouns “they, for capitalists; you, for wage earners; we, for professionals.” In this exemplary note, which reveals a complication in the work while also affirming a political identity, he attempts to use a modernist strategy to resolve the tensions between political ideology and the creative act.”
Wheelwrights politieke vrienden klagen over de moeilijkheidsgraad van diens gedichten, maar hij blijft onwrikbaar. Hij “conceded that they might be difficult but insisted that they were not obscure. In a 1938 essay in Partisan Review, he pointed out that an authentic revolutionary poem might recognize“mysteries and wrestle with them, which is a different matter from willful mystification, although indistinguishable to persons who have stultified their interior resources. Poets need little care if they be called obscure by Philistines.” He genuinely believed that even the most allusive of his own passages would become intelligible if the reader were truly open and responsive. If that occurred, the reader would be changed in some way.”
Volgens Wald slaagt Wheelwright in zijn opzet: “It is my contention that Wheelwright went farther than any other American socialist poet of his time in developing an imaginative otherworld through which he could attempt to intervene in the political and moral life of the 1930s.”
Sherry Mangan (1904-1961)Wheelwright en Mangan schuwen het dagdagelijkse politieke werk niet, ze nemen deel aan stakingspiketten, betogingen, een intens vergaderingwezen, verkiezingscampagnes…, maar de eerste heeft het daarin wel gemakkelijker dan de tweede. Wheelwright blijft thuis wonen en geniet daar van een, weliswaar almaar krimpend, inkomen uit het familiekapitaal. Mangan komt eveneens uit de upperclass, maar tegen de tijd dat hij ervan zou kunnen genieten rest er geen geld meer; hij moet werken om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het werk dat even onzeker als veeleisend is, het schrijven dat staat te wachten, het dagelijkse geploeter in een revolutionaire organisatie…
Probeer het allemaal maar eens te combineren: “The instability of his personal an financial situation eventually took its toll on his physical and emotional well-being. When in de 1950s he attempted to research firsthand a novel on the struggles of the Bolivian Tin miners, the exertion left his second wife dead of a heart attack and his own health shattered. The last eight years of his life were spent in poverty, physical suffering, and loneliness.” Alhoewel Sherry Mangan nooit afstand neemt van zijn roeping als dichter, komt hij geïsoleerd te staan van het Amerikaanse literaire leven. Zijn leven wordt overheerst door journalistieke broodschrijverij enerzijds en een internationaal activisme anderzijds.
Maar avontuurlijk is het leven van Sherry Mangan wel degelijk. Als Amerikaans journalist krijgt hij standplaatsen toegewezen in Europa en Zuid-Amerika. Wat hem eveneens toelaat als verbindingsman op te treden voor de secties van de IVde Internationale waarin de trotskistische partijen wereldwijd verenigd zijn. Veel tijd om poëzie te schrijven wordt hem daarbij niet gegund.
Mangan vindt nimmer de nodige rust om zijn aanvankelijk veelbelovende poëzie op een hoger niveau te hijsen: “Although his desire to write returned as an instrument by which he sought to heal his divided self, the form and content of his literary work was riven by a split sensibility that alternated wildly between incomprehensible modernist experiments and a simple but elegant realism.”
Hij blijkt wel wel een goeie schrijver te zijn die merkwaardige journalistieke bijdragen geleverd heeft, zowel aan marginale trotskistische blaadjes als aan grote persbedrijven. Vastigheid heeft het hem niet opgeleverd, literaire voldoening evenmin. Mangan holt een levenlang van hot naar her, sterft uitgeput in een hotel in Rome en laat daar een pak schulden na. Hij is nauwelijks 57 geworden. Zijn kameraad Wheelwright is dan al lang dood. Hij sterft in 1940, op zijn drieënveertigste, in een autoaccident.
Allan M. Wald, The Revolutionary Imagination. The Poetry and Politics of John Wheelwright and Sherry Mangan. 1983. 288 ps. Uitg. The University of North Carolina Press. ISBN 0-8078-1535-7.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op De laatste Vuurtorenwachter.