Het Vlaamse land werd tot in de jaren 1960 bewoond door een overgrote meerderheid rooms-katholieke gelovigen. Pelgrimages, bedevaarten en processies speelden een grote rol in de volkscultuur. Het was een collectief gebeuren waarin de gelovigen in hun verering van het heilige hun bestaan als gemeenschap bevestigden en realiseerden. Stijn Streuvels heeft als een soort etnoloog de “ommegang” beschreven in zijn bundel Het uitzicht der dingen (1906). De Vlaamse beweging, doordrongen van katholicisme, heeft dit cultuurverschijnsel een politieke vorm gegeven: tot voor kort was de IJzerbedevaart een groots gebeuren waarin de Vlaamse nationalisten hun bestaan als volk, als natie geloofden te realiseren.
In De Standaard van 17 februari wijdt Maarten Goethals een reportage aan de bedevaart naar Scherpenheuvel. Ik citeer twee in grote letters gedrukte titels: 1) Zijn bedevaarten naar Scherpenheuvel nog van deze tijd? Neen, zeggen ouderen, want jongeren geloven niet meer. En de concurrentie zit niet stil. ‘In Averbode kost stoofvlees met friet 8 euro’. 2) Wielertoeristen, die komen nog. Uit bijgeloof en om pinten te pakken’.
Men kan de greep van het kapitalisme en zijn ingeboren concurrentiestrijd niet beter en grappiger uitdrukken. De concurrentie van het materialisme (de maatschappij en zijn stoffelijke koopwaren enerzijds; het eerder wetenschappelijk denken anderzijds) tegen magie en tovenarij in de religie.
Ik twijfel helemaal niet aan de oprechtheid van de echte bedevaarders en respecteer ze. Maar ik merk de greep van de kapitalistische mentaliteit op het kerkelijke ritueel en de manier waarop de kerk zich vandaag presenteert. In Gent kon men op de Gentse feesten van 2015 in de Sint-Jacobskerk bier drinken en een hapje eten. In het bezoekersboek schreef een Spanjaard verontwaardigd dat een kerk dient om te bidden, niet om te schransen. Hij heeft natuurlijk gelijk, maar de kerk zit financieel en qua bezoekers in nood. In diezelfde kerk worden ook muziekrepetities van hedendaagse niet-religieuze muziek gehouden. Kerkgebouwen verdwijnen of krijgen een andere functie en niet altijd een geestelijke.
De veralgemeende ontwikkeling van de koopwarenproductie heeft op kunstgebied ook de kitsch in het leven geroepen, door aan de dingen en de gedragingen een valse sentimentaliteit te kleven. Diezelfde verkitsching bestaat vandaag ook in de manier waarop religies zich presenteren. De dreiging met het hellevuur heeft plaats geruimd voor een zoeterige verwijzing naar de liefdevolle Jezus, brenger van troost. Kijk maar naar de affiches in het kerkportaal.
In de middeleeuwen was het katholicisme de religie die het hele leven, de hele maatschappelijke structuur in al zijn doen en laten beheerste. Prijs en loon, arbeid en geld, producten en rijkdom waren toen geen economische maar morele categorieën waarover de theologen uitspraak deden. De Russische historicus Aaron Goerevitsj beweert (terecht denk ik ) dat de middeleeuwen geen fetisjisme kenden zoals Marx dat in het Kapitaal opvat: in de maatschappij van de veralgemeende productie van koopwaren worden deze waren (samen met geld) de universele middelen waarmee de mensen met elkaar in contact komen en verhoudingen aangaan; we worden erdoor gedomineerd.
In de middeleeuwen waren de mensen rechtstreeks, onbemiddeld, met elkaar in persoonlijk contact. Ook de vorm waarin arbeid geleverd werd was direct. Men kan dus niet gewagen van vormen van vervreemding zoals wij die vandaag kennen. Ik verwijs over deze opvatting naar Goerevitsj’ studie Les catégories de la culture médiévale uit1980.
Bedevaarten hadden oorspronkelijk een reële structurerende functie in het menselijke bestaan van de christenen. Vandaag zijn ze nagenoeg ontaard tot een vorm van folklore of toerisme. Ook zij zijn het slachtoffer van vervreemding geworden. We gaan dus liever naar Averbode dan naar Scherpenheuvel. “In Averbode kost friet met stoofvlees of kriek maar 8 euro”. Niet Christus maar de klant is koning.