Computerfabriek in Benha, Egypte, 18 mei 2013
In Marx’ analyse van het kapitalisme staat de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal centraal. In haar boek Labor in the Global Digital Economy: the Cybertariat Comes of Age presenteert Ursula Huws een analyse van arbeid in de hedendaagse mondiale digitale economie.
Huws beschrijft hoe geavanceerde informatie- en communicatietechnologie nieuwe mogelijkheden heeft geopend voor kapitaalaccumulatie: in kunst en cultuur, publieke diensten en het sociale leven. Dit gaat hand in hand met een verregaande herstructurering van werk, en van de arbeidersklasse die dat werk doet. Op deze manier heeft het neoliberale kapitalisme nieuwe manieren gevonden om winst uit arbeiders te persen.
Veranderende arbeid
Vroeger was iemands beroepsidentiteit relatief stabiel: je was bijvoorbeeld bakker, groenteboer of leraar. Voor het kapitaal is het van echter van belang dat vaardigheden van arbeiders zo algemeen en vervangbaar mogelijk zijn. Daarom wordt het arbeidsproces gestandaardiseerd en opgesplitst. Kennis over het arbeidsproces wordt aan arbeiders onttrokken en vastgelegd. Hierna kunnen zij worden vervangen door minder geschoolde en dus goedkopere arbeiders, of machines.
De ontwikkeling van een complexere arbeidsdeling vloeit voort uit de noodzaak tot innovatie. Hierdoor verandert constant de vraag naar verschillende vaardigheden voor specifieke sectoren en stappen in het productieproces. Desondanks is de arbeidsdeling in toenemende mate contractueel en geografisch gespreid.
Huws schrijft: ‘Een belangrijke rol in deze transformatie is die van informatietechnologie. Het gebruik van computers heeft de vele verschillen die blijven bestaan tussen productieprocessen en industrieën niet gladgestreken. Hoe dan ook heeft het verschillende standaardprocessen geïntroduceerd voor het organiseren en manipuleren van de informatie die hierbij hoort.’
Door ICT kan het kapitaal van de diverse mogelijkheden over de hele wereld de meest optimale selecteren. Denk hierbij aan softwareontwikkeling in India of callcenters in Oost-Europa. In deze mondiale arbeidsdeling is er een reserveleger ontstaan van jonge arbeiders met gelijke vaardigheden die met elkaar concurreren. Nationale werkgevers hebben echter nog steeds behoefte aan geschoolde werkers in het thuisland, en zijn terughoudend met het uitbesteden van kernactiviteiten in onderzoek en ontwikkeling uit angst voor imitatie.
Huws: ‘Het doel van een reserveleger is niet om al het werk over te nemen maar het dient als disciplinerende kracht.’ Met andere woorden: verplaatsing van de productie naar het buitenland is vaak blufpoker om looneisen en vakbondsrechten te ondermijnen. Door fusies en overnames is de concentratie van kapitaal in de culturele sector enorm toegenomen en beheersen enkele grote multinationals de markt van diverse media.
In de 20ste eeuw onderhandelden artiesten met bedrijven die winst maakten door verkoop en distributie van informatiedragers: boeken, CD’s, enzovoorts. Media-inhoud verkopen is echter inmiddels geen doel op zich meer. In plaats van winstmaximalisatie per titel wordt geprobeerd het totale verkochte volume te maximaliseren om zo meer hardware te verkopen, zoals iPhones en Kindles.
De impact voor de overgrote meerderheid van creatieve werkers (kunstenaars, designers, regisseurs, theatermakers) die niet tot de absolute top behoren is niet alleen een algemene intensivering van werk en precariteit, maar ook een verslechtering van hun onderhandelingspositie tegenover het kapitaal.
Publieke sfeer
Een andere bron van kapitaalaccumulatie is volgens Huws ‘gebaseerd op de onteigening van universele publieke diensten’. Zij onderscheidt twee manieren waarop dit sinds de jaren tachtig tachtig gebeurt: directe privatisering en een geleidelijk proces van uitbesteding. Dit gebeurde tegen de achtergrond van liberalisering en deregulering, die tot uiting kwam in de val van de Sovjet-Unie en de opkomst van de Wereld Handels Organisatie (WTO).
Het sociale leven is voor Huws ‘het meest verbazingwekkend wanneer bezien als de basis van nieuwe producten en industrieën’. De menselijke behoefte om te flirten, grappen te maken en contact te houden met vrienden en familie is in belangrijke mate verschoven van het privédomein naar het domein van de markt.
Het kapitalisme is hierin alomtegenwoordig in de vorm van elektronische apparaten, gemaakt door arbeiders en software-ontwikkelaars, en de noodzakelijke fysieke infrastructuur zoals servers, satellieten en kabelnetwerken. De elektronische interactie is een inkomstenbron voor telecom-multinationals. Zelfs informatie over gebruik wordt verhandeld. Het internet is zo een ‘virtueel winkelcentum, waarbij gebruikers gebombardeerd worden met een constante stroom van advertenties, die azen op hun meest persoonlijke kwetsbaarheden.’
Geen natuurwet
In haar werk benadrukt de Ursula Huws de centrale rol die arbeid, en dus arbeiders, blijven spelen in de productie, ook in het digitale tijdperk. Daarbij ziet Huws economie niet alsof het om natuurwetten gaat.
Volgens haar speelde de sociaaldemocratie ‘een belangrijke rol in het creëren van een nieuwe common sense, waarbij het stellen van normen door de markt wordt gezien als natuurlijk en onvermijdelijk’. Zonder de actieve medewerking van de sociaaldemocraten was de uitverkoop van de verzorgingsstaat bijvoorbeeld dus nooit geslaagd. Tegelijk hebben privatisering, outsourcing en deregulering zowel een legitimiteitscrisis gecreëerd voor de staat, als ruimte voor verzet.
Huws behandelt een indrukwekkende hoeveelheid onderwerpen en tijdsperiodes. Sommige blijven hierdoor helaas oppervlakkig en abstract. Maar met haar studie over productie en consumptie in de digitale sfeer, onderstreept ze het potentieel van de arbeidersklasse vandaag de dag.
Ursula Huws Labor in the Global Digital Economy: The Cybertariat Comes of Age Monthly Review Press, 240 pagina’s, 24,95€
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.