De Nederlandse dichter en kunstenaar Lucebert schreef in de nasleep van de Tweede wereldoorlog het gedicht “ik tracht op poëtische wijze”. Daarin staat volgende strofe:
In deze tijd heeft wat men altijd noemde
Schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
Zij troost niet meer de mensen
Zij troost de larven de reptielen de ratten
Maar de mens verschrikt zij
En treft hem met het besef
Een broodkruimel te zijn op de rok van het universum
Lucebert had goede redenen om de door de estheten verheerlijkte schoonheid te wantrouwen…
Talrijke organisatoren van de nazi-barbarij verheerlijkten Goethe en Rembrandt.
De volkerenmoord diende, zo beweerden ze, om de wereld te verschonen, in beide betekenissen van het woord. Volgens Plato is het Schone goed en kan het Goede alleen maar schoon zijn. Die opvatting leefde voort in de middeleeuwen. Zij is idealistisch, ook hier in beide betekenissen van het woord.
Vandaag denkt men daar anders over. De veralgemening van de koopwaar, waaronder die van de menselijke gevoelens, heeft een vervreemding teweeggebracht die lijkt op schizofrenie. We gedragen ons bijvoorbeeld op het werk anders tegenover onze collega’s dan tegenover onze vrienden, en thuis anders dan op restaurant. In bepaalde politieke en sociale omstandigheden kan die verveelvoudiging van onze persoonlijkheid psychopathische vormen aannemen. Het vuur van de vernietigingsovens heeft het gelaat van Schoonheid verbrand. De wonde kan misschien helen, maar de littekens zijn blijvend. We hoeden ons voortaan voor het bedrieglijk schone.
Theodor Adorno vroeg zich af of men nog poëzie kon schrijven na Auschwitz. Als men poëzie opvat als een lenigend middel dat sereniteit, vreugde en verzoening met de wereld met zich mee brengt, dan kan men daar enkel negatief op antwoorden. Dat is ook in de muziek het geval. Je kun moeilijk beweren dat de muziek van een Sjostakovitsj of van een Heavy-Metal band je gemoed sereniteit geeft en je verzoent met de wereld, en dat is maar goed ook. Geen gefleem, weg met alle stroop en andere zoetstoffen. Het leven is hard, gevaarlijk, bedreigend. De hedendaagse kunstenaar moet vechten tegen zijn esthetische diabetes.
De Grote Transformatie; om een begrip van Karl Polanyi te gebruiken, namelijk de overgang naar de veralgemeende wareneconomie met al zijn gevolgen voor onze opvattingen, gedragingen, psychologie, enz., geldt ook voor de schoonheid. Als je bijvoorbeeld de muziek beluistert vanaf de middeleeuwen tot aan de romantiek, met de barokke periode in het voorbijgaan, word je getroffen door het aangename ervan. De componist wil de luisteraar behagen met zinnenstrelende, maar daarom geen sentimentele melodieën, en de luisteraar vraagt ernaar. Terwijl in de huidige samenleving, gekenmerkt door sentimentaliteit, kitsch en wat men kunst voor het volk noemt, hoogtij vieren, aarzelt de “geleerde muziek” (la musique savante) om louter aangenaam te zijn. Ze wil ontroeren, maar niet uitsluitend met mooie, zinnenstrelende klanken.
Ongetwijfeld leefde er onder de mensen van de oude wereld, met al zijn misère en lelijkheid, een sterke behoefte aan schoonheid, terwijl die behoefte vandaag, in de nieuwe maar niet minder wrede wereld, andere vormen en inhouden aanneemt voor wie zich vragen stelt, en dat zijn meestal mensen met enige intellectuele cultuur.
Maar de behoefte aan sentimentaliteit is reëel in een wereld die, volgens het Communistisch Manifest, de “heilige siddering van de vrome dweperij, van de ridderlijke geestdrift en van de kleinburgerlijke weemoed in het ijskoude water van de egoïstische berekening heeft verdronken”, zonder er iets waarachtigs voor in de plaats te hebben gesteld. Maar voor we de sentimentaliteit veroordelen als opium van het volk, doen we er beter aan om de oorzaken van deze behoefte uit te schakelen, en laten we ons niet schuldig voelen als we naar een hit luisteren.
We mogen ook de fetisjistische macht van het systeem niet vergeten die zo sterk is dat ze zelfs vijandige kunstproducten transformeert in opium. Zo hebben de liedjes van de Vierstuiversopera uit 1928 van Kurt Weill op teksten van Bertolt Brecht (of van teksten van Brecht op muziek van Weill ?) hun karakter van kritische parodieën van de sentimentaliteit verloren in de muziekbusiness. Ze zijn later sentimentele deuntjes geworden, of worden althans zo opgevat. Hetzelfde gebeurde met hun opera (1930). Ik denk bijvoorbeeld aan de Alabama Song die na de oorlog geïnterpreteerd werd door The Doors, David Bowy en niet te vergeten Ute Lemper.
Zolang we het systeem niet hebben afgeschaft zal de avant-garde uiteindelijk telkens weer in de dienst van het systeem verglijden. Wat niet betekent dat de kunstenaars de armen moeten laten zakken. Integendeel.
Schilderij : The Philosopher in Meditation door Rembrandt