Volgens Marx was de burgerlijke economische theorie aanvankelijk “wetenschappelijk” van aanpak om daarna “apologetisch” te worden. Adam Smith en Ricardo vertegenwoordigden de opkomende, revolutionaire bourgeoisie. Marx zelf steunde op hen in zijn theorie over de waarde. Maar eens voorgoed aan de macht en geschraagd door de industriële ontwikkeling verlangde de bourgeoisie maar een ding: de kapitalistische uitbuiting als natuurlijk en de concurrentie tussen de mensen als een kenmerk van het mensdom voorstellen. Deze verandering van houding had gevolgen in de kunstwereld. De thema’s van sommige opera’s zijn er een voorbeeld van.
Neem bijvoorbeeld Italië dat pas een natie – staat wordt vanaf 1870. De grote en nationalistische componist Giuseppe Verdi verheerlijkt in zijn opera Don Carlo de opstand van de Nederlanden tegen Filips II. Het stuk dateert uit 1867, dus tegen het einde van het Risorgimento, de burgerlijke revolutie die de grondslag zal vormen van het moderne Italië.
Verdi steunde zich op een toneelstuk van Schiller en zijn adaptatie ervan getuigt van de symbolische betekenis die het naar vrijheid strevende liberalisme hechtte aan de opstand in de Nederlanden tegen het absolutisme. Het is geen toeval dat de koorzangen tegen de onderdrukking door de Italiaanse luisteraars werden begrepen als commentaren op hun eigen situatie onder de Oostenrijkse heerschappij.
Verdi werd geboren in 1813. De andere populaire componist, Giacomo Puccini, werd een generatie later geboren, in 1858. Zijn opera Tosca uit 1900 heeft als achtergrond een episode uit de burgerlijke revolutie, namelijk de nederlaag van de Romeinse Republiek in 1800. Deze opera baseerde zich op een toneelstuk uit 1887 van de Fransman Victorien Sardou.
Ziehier wat Anthony Arblaster die de relaties tussen opera en politiek bestudeerde, hierover schrijft: “Het is niet moeilijk zich voor te stellen wat Verdi zou gedaan hebben met het thema onderdrukking, vrijheid en patriottisme eigen aan zo’n situatie. Maar met de dramaturg Sardou hierin gevolgd door Puccini, krijgen we een vreselijk melodrama van sadisme, lust en wraak. De scène wordt er smaller: het publieke wordt herleid tot de privésfeer.”
Verdi daarentegen neemt de revolutie in de Lage Landen als een ersatz van de gebeurtenissen van zijn tijd. Puccini gebruikt de Italiaanse burgerlijke revolutie als achtergrond voor een verhaal dat zich overal en eender waar kan afspelen.
Volgens Neil Davidson (in How Revolutionary were the Bourgeois Revolutions) maakt het aanvaarden van het zogenaamde natuurlijke karakter van het voltooide kapitalistische stelsel een esthetische ommekeer teweeg: de neergang van de historische gevoeligheid in de Italiaanse opera. Dit gezegd zijnde, mag men uit dit alles niet besluiten dat de muzikale voorkeur voor Tosca ofwel voor Don Carlo (enkel) bepaald wordt door hun ideologische inhoud.