Zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog blijven diverse kwesties die toen speelden nog steeds fundamenteel voor ons begrip van de hedendaagse wereldpolitiek. Het boek Fighting on All Fronts gaat in op een aantal van deze thema’s.
Het boek is een bundeling van beslist niet eurocentrische essays en is opgedeeld in ‘Oorlog in het Westen’ (Algerije, Ierland, Oost-Europa, de Sovjet-Unie en Nederland, dat laatste door De Socialist-redacteur Mark Kilian) en ‘Oorlog in het Oosten’ (Australië, Burma, China, Japan en de Filipijnen). De kracht van de bundel ligt in de gedetailleerde analyses van de specifieke fronten en onderwerpen. In een korte recensie is het onmogelijk om het vele te behandelen dat in het boek aan bod komt. Daarvoor kun je beter een exemplaar kopen bij de betere boekhandel en het zelf lezen.
De bundel is samengesteld door universitair docent en socialistisch historicus Donny Gluckstein. In het introductiehoofdstuk probeert hij de Tweede Wereldoorlog te duiden. Die Tweede Wereldoorlog lijkt verschillend van andere oorlogen, vooral (maar niet alleen) vanwege de Holocaust. Hitler vernietigde op een methodische, of moeten we zeggen industrieel kapitalistische wijze, miljoenen mensen, dus in die zin lijkt de oorlog die hem op de knieën kreeg een goede zaak. En als westerse militaire machten een progressieve rol speelden in 1945, waarom zou dat ook nu niet zo kunnen zijn? We worden daar sindsdien nog vele malen aan herinnerd.
Gluckstein ontrafelt deze kwesties door de oorlog op te delen in verschillende fases, waarin verschillende elementen de boventoon voeren. Hij stelt vast dat het conflict begon als een eenvoudige botsing van verschillende imperialistische machten, waarbij de oudere grootmachten zich eerst aanpasten aan de Duitse expansie en daarna overgingen tot verzet ertegen. De meeste westerse leiders hadden geen principieel bezwaar tegen Hitler – sterker nog, ze hadden grote waardering voor zijn militante anticommunisme. Maar toen Hitler Polen binnenviel werd duidelijk tot hoe ver de territoriale ambities van de nazi’s zich uitstrekten. Oorlog was nu onvermijdelijk tussen het opkomende Duitse Rijk en de oude machten die het bedreigde.
De meeste gewone mensen waren aanvankelijk weinig enthousiast over een nieuwe wereldoorlog, nadat nog maar twee decennia eerder het laatste bloedbad was gestopt. ‘Maar er gebeurde iets bijzonders gedurende de oorlog’, aldus Gluckstein. ‘In plaats van de gebruikelijke afname van de militaristische wedijver, na aanvankelijke euforie, en ondanks dat miljoenen werden vermoord en verminkt op nog niet eerder vertoonde schaal, groeide de steun voor de strijd tegen de As-mogendheden.’
Gluckstein ziet de oorzaak van deze verandering in enerzijds de opkomst van verzetsbewegingen in de bezette landen, en anderzijds in een groeiend antikoloniaal sentiment in heel Azië en delen van Afrika. Het conflict moet volgens hem worden opgevat als twee verschillende gevechten, die onderling op allerlei wijzen verbonden zijn en die ook steeds veranderen: zowel een imperialistische als een volksoorlog. Dit concept doet ook denken aan de analyse van de Belgische trotskist Ernest Mandel in zijn boek The Meaning of the Second World War.
Verzet
Kay Broadbent and Tom O’Lincoln leverden een belangrijk hoofdstuk dat ingaat op de politieke strijd in Japan, een land dat vaak wordt neergezet als uitsluitend bewoond door fanatieke militaristen die zich met heel hun hart willen opofferen voor de keizer. De twee auteurs geven een beeld van het niet altijd sterke, maar zeker heroïsche, verzet in de Japanse maatschappij. Van fabrieksarbeiders die niet op het werk verschijnen tot anonieme plakkers die op lantaarnpalen de waarschuwing bevestigden dat ‘duizenden zullen sterven voor de glorie van een enkele generaal’. Ze schrijven ook bijvoorbeeld over de drukkersvakbond in Tokio, die vastberaden bleef strijden. De bond bleef actief tot al zijn mannelijke leiders werden gearresteerd in 1942 – en functioneerde door onder leiding van vrouwelijke vakbondsactivisten.
Janey Stone levert een vergelijkbare bijdrage over het Joodse verzet in Oost-Europa, vooral ook om de mythe te ontrafelen van passiviteit tegenover de genocide. Ze behandelt de beroemde opstand van het getto in Warschau – de grootste stedelijke opstand tijdens WO II – toen ongelooflijke dappere (en veelal erg jonge) activisten zes weken lang het gevecht aangingen met tweeduizend in het gevecht geharde nazi’s. Maar Warschau was niet het enige voorbeeld.
Zij schrijft: ‘Er waren ondergrondse verzetsorganisaties in ongeveer 100 getto’s in het door de nazi’s bezette Oost- Europa (ongeveer een kwart van alle getto’s) en er waren opstanden in vijf belangrijke getto’s en in 45 kleinere. Bovendien waren er opstanden in drie vernietigingskampen en in 18 dwangarbeiderskampen. Ongeveer 20.000 tot 30.000 Joodse verzetsstrijders vochten in circa 30 eigen Joodse partizanengroepen en 21 gemengde groepen, terwijl zo’n 10.000 mensen overleefden in de familiekampen in de bossen.’ Stone merkt op dat, zelfs gedurende de getto-opstanden, de politiek wel degelijk het verschil maakte. De zionistische organisaties propageerden emigratie in plaats van verzet, waardoor ze geen leiding konden geven aan de strijd tegen het nazisme.
Elders werden strijders tegen de fascistische bezetting opgeofferd door het stalinisme, dat meer geïnteresseerd was in Sovjetbelangen dan in fundamentele sociale verandering. Gluckstein constateert dat de nazi-invasie werd teruggeslagen door volksverzet, maar dat dit steeds weer werd gehinderd door stalinistisch bureaucratisch geweld. Wat je ook denkt over de Tweede Wereldoorlog, dit boek geeft je nieuwe stof tot nadenken.
Donny Gluckstein (red.), Fighting on All Fronts. Popular Resistance in the Second World War Bookmarks 2015, 348 pagina’s, 20€.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.