Op 3 juli werd in Brussel de herdenking georganiseerd van François Vercammen die op 16 juni overleden is. Ik heb daaraan deelgenomen, want Vercammen is een kameraad geweest, een strijdmakker. De marxistische vorming die hij me gegeven heeft, heb ik, onwetend als ik was, als gefundenes Fressen verorberd. Ik ben er ook nooit meer vanaf geraakt en ik denk niet dat het ooit nog zal gebeuren.
In 1987 brak ik met de organisatie die hij mee vorm gegeven had. Ik werkte toen in de drukkerij van dat partijtje, en neen, dat ging niet goed. Vijf jaar eerder was ik ingeschakeld om in die drukkerij orde op zaken te stellen, maar het werd me al rap duidelijk welk onbegonnen werk dat was. Ik paste en vanachter de veiligheid van mijn drukmachine bleef ik toekijken hoe anderen verkeerde beslissingen moesten nemen — liever zij dan ik. In plaats van het probleem op te lossen, werd ik er een deel van.
Maar het was niet allemaal kommer & kwel. Het aangenaamste moment van de dag speelde zich steevast af rond de koffiemachine. De ‘politieke permanenten’ sijpelden binnen en hun eerste koffie kwamen ze bij ons, in de drukkerij, nuttigen. Daar probeerden wij hen de pieren uit de neus te halen. Daar, in 1987, aan die koffiemachine, schetste François me, in enkele zinnen, de toekomst van de organisatie waarvan de drukkerij afhankelijk was: we waren een periode van neergang ingetreden die ons partijtje mee naar beneden zou trekken. Op ’t einde van de rit zouden er maar enkele tientallen leden overblijven. Het kwam eropaan daar kaders van te maken en wanneer er ‘andere tijden’ aanbraken zouden die kaders dat partijtje weer omhoog stuwen. François had gelijk, toch wat het eerste deel van de redenering betreft, want dat voelden we in die drukkerij aan den lijve. Ik had echt geen zin om die neerwaartse rit tot het einde uit te rijden en met slaande deuren verliet ik drukkerij & partij.
Maar er echt vanaf geraken lukte niet. Het leven bracht me weer naar de plekken van mijn jeugd en in Oostende kon ik mij een tijdschrift toe-eigenen dat ik tot mijn pensionering ben blijven uitgeven. Dat ik dat zolang kon doen had ik mede aan François te danken, want de marxistische vorming waarin hij me ondergedompeld had — vanaf de basisvorming in het gerenommeerde huis Leon Lesoil, tot in de kaderschool van de Internationale — maakte dat ik scherpe analyses kon maken van wat ik om me heen zag gebeuren. Ik zag welke richting het uit ging en hoe dan kwam. Het tijdschrift werd een referentie voor elkeen die wilde begrijpen wat daar aan ’t gebeuren was. De aanvallen waren navenant, maar wat we schreven was niet stuk te krijgen. En dat is wat in plaatselijke patronale kringen al gauw de ronde deed: de uitgever van Het Visserijblad is een trotskist. (Wat ik geenszins van mezelf nog vond!) Later, toen de antiglobalisering opgang maakte en ik daar de hand van het anarchisme in meende te ontwaren, zocht ik toenadering tot deze strekking. Maar ook daar werd ik meteen ontmaskerd als trotskist. Ontkennen hielp daar evenmin.
Trotskist! Zowel bij die patroons als bij de anarchisten is ’t niet veel meer dan een scheldwoord. Maar er is een Frans gezegde dat luidt: Ce que les autres te reprochent, cultive le, c’est toi! En dit is wat ik bijgevolg gedaan heb: ik ben weergekeerd naar de organisatie die ik bijna dertig jaar geleden met slaande deuren verlaten heb. Want dat is wat ik in ’t leven ondervonden heb: dat het beter was om ongelijk te hebben met Vercammen dan gelijk te moeten krijgen van al de rest.
Dit artikel verscheen eerder op De Laatste vuurtorenwachter
Georges MOUSTAKI “Sans la nommer” (La révolution permanente)