Le Bonheur des Belges is, volgens de uitgever, een roman. Hij werd geproduceerd door de Franstalige Brusselaar Patrick Roegiers en is naar mijn weten niet vertaald. Het boek verscheen in 2012, 29 jaar na Het Verdriet van België van de Nederlandstalige Belgische auteur Hugo Claus. De achterflap leert ons dat België en “klein geniaal en miskend landje is” en dat het “episch fresco” dat we gaan lezen het “vrolijke pendant” is van Claus’ roman. Dit zijn niets anders dan mercantiele en nietszeggende beweringen.
Laten we ter verklaring hiervan eerst een blik werpen op de roman van Claus die de jaren 1939-1947 bestrijkt, d.w.z. de 2de wereldoorlog en zijn nasleep. Hij werd in 1985 naar het Frans vertaald door Alain Van Crugten, een moeilijke taak omdat het verhaal zelf geschreven is in de cultuurtaal, het “officiële” Nederlands, terwijl de personages een soort algemene Vlaamse omgangstaal spreken, dit om hun wederzijds moeilijk verstaanbare Vlaamse, Brabantse en Limburgse dialecten te vermijden. Frankrijk kent zo’n talige situatie niet. De dialecten zijn er haast uitgestorven en, het regionaal accent uitgezonderd, iedereen spreekt er de éne en ondeelbare republikeinse taal.
Het taalgebruik van de Vlaamse kleine burgerij speelt een wezenlijke verhalende rol in Claus’ roman. Volgens de schrijver, geïnterviewd door het Franse blad Le Monde in 1987, “vormt de taal de centrale identiteit van de Vlamingen. Zij geeft de Vlamingen het gevoel dat zij behoren tot een landstreek. De manier waarop men spreekt houdt een wereldbeschouwing in.”
De taal is gans het volk was inderdaad het romantische parool van de jonge Vlaamse beweging. De taal van Claus’ personages wordt doorspekt met formules, clichés en banaliteiten eigen aan de katholieke nationalistische vleugel van de Vlaamse beweging, een reactionaire, antisemitische en ten overstaan van de Franse cultuur, afgunstige vleugel. Het Frans is niet alleen de taal van de Belgische bourgeoisie, maar ook die van de verafschuwde parlementaire democratie met haar mensenrechten, vrijmetselarij, socialisme, rationalisme, decadentie, etc. Die afgunst was natuurlijk de uitdrukking van een minderwaardigheidsgevoel.
De ongelovige, antimonarchistische en politiek linkse Claus, tegenstander van separatisme en democratisch verdediger van de culturele rechten van de Vlaamse bevolking, verwerpt dit kleinburgerlijk benepen, ongezonde en gevaarlijk nationalisme. Zijn roman heeft bijgevolg boze reacties uitgelokt in de rangen van de traditionele reactionaire Vlaamse rechterzijde.
Vooral de katholieke critici hebben deze roman voorgesteld als behorend tot het realistisch genre, maar tegelijk als een vervalsing van de werkelijkheid. Het is namelijk zo dat de Vlaamse nationalisten nog steeds weigeren om het criminele aspect van de collaboratie met het fascisme van een deel van hun geloofsgenoten ter erkennen en daarbij beweren dat zij handelden uit anticommunistisch “idealisme”. Voor de linkse criticus Marc Reynebeau gaat Het Verdriet van België echter over de verbeelding en het eigenlijke van de kunst als overlevingsmiddel. Een verbeelding die de schrijver niet verhindert om een schets te maken van dit sjoemelende volkje dat niet zozeer uit “idealisme” met de nazi-bezetters collaboreert, als wel uit hypocrisie en opportunisme.
De rechtse Vlaamse beweging droeg lange tijd het kenmerk van de kleinzielige Belgische geest in het algemeen en van het vooroorlogse Vlaanderen in het bijzonder. Het kleine land met zijn provincialisme en traditionalisme produceert geen grote ideeën, zoals de de schurk Leopold II opmerkte, de bloedige uitbuiter van zijn privé-domein in Centraal-Afrika, Congo. Het crapuul zegt soms de waarheid.
Het huidige Vlaanderen is de achtergrond van Patrick Roegiers’ verhaal, een Vlaanderen dat heel sterk verschilt van dat Van Claus. De godsdienstige praktijk is er sterk op achteruitgegaan, het homohuwelijk is er gekomen zonder noemenswaardig verzet, de cultuur heeft zich aangepast aan het liberaal postmodernisme en de regio maakt deel uit van een federaal koninkrijk waarin de gemeenschappen hun eigen boontjes doppen. Het cultureel minderwaardigheidsgevoel van de Vlamingen heeft plaats gemaakt voor een economisch meerderwaardigheidsgevoel. De Vlaamse Beweging zelf en de partijen die haar vertegenwoordigen – een extreemrechtse minderheid, zoals elders in Europa, uitgezonderd,– spreekt zich uit voor autonomie op neoliberale grondslag, vergelijkbaar met andere nationalistische bewegingen, in Catalonië bijvoorbeeld.
Roegiers vertelt zijn geschiedenis van België in een gemaakt vrolijke, grappige stijl, die van de Brusselse “zwanze”. Die stijl die af en toe doet denken aan Serafijn Lampion, de verzekeringsagent met zijn flauwe grappen in Kuifje, wordt verondersteld de “Belgitude”, de Belgische geaardheid, tot uiting te brengen. Zijn stijl maakt volop gebruikt van het cliché.
“De Belgen hebben weinig nationale trots. Het zijn doortrapte vernielers. Buitensporig als een Vlaming. Een Luilekkerland, vermaard om zijn grappen, zijn goed leven en zijn gastvrijheid. Hij is een lekkerbek. Wat een mooi land. De Belgen zien het groot. De Belgen zijn sympathiek, dienstbaar, vriendelijk voor buitenlanders [sic]. Ze doen alles om je te helpen. Het zijn levensgenieters. Ze zijn zorgeloos, spontaan, goedhartig, ze houden van comfort, ze vereren het abstracte, ze hebben een accent, ze spreken voor ze nadenken”. Dit gaat zo door tot pagina 421. Is er sprake van ironie? Nauwelijks.
Het boek geeft ons ook een lijst van personages of personen die op een of andere manier een rol speelden in de Belgische geschiedenis. Zowat iedereen vanaf de middeleeuwen passeert de revue: kunstenaars, atleten, zangers, militairen, kosmonauten, wielrenners, naaisters, schilders, wetenschappers. In feite hebben we te maken met een Geschiedenis van België voor Dummies. Zo krijgen de veronderstelde grote gebeurtenissen van het land elk een hoofdstuk: I. Waterloo en Victor Hugo; II. De revolutie van 1830 en de opera; III. De wereldtentoonstelling van 1958 en de Vier Heemskinderen; IV. De Slag der Gulden Sporen van 1302 en Hendrik Conscience; V. De Ronde van Vlaanderen en De Vlaeminck; etc.
Patrick Roegiers richt zich tot de oppervlakkige toerist om de levenskunst en de cultuur van de Vlaamse steden aan te prijzen. De in de Franse tekst gebruikte Vlaamse woorden staan vol irritante spelfouten. Ondanks het feit dat hij beweert te spreken over “België” blijkt hij niet in staat om in zijn verhaal de rest van het koninkrijk te betrekken, namelijk Wallonië en zijn specifieke geschiedenis en cultuur die berusten op een verleden als arbeidersgemeenschap. Spijtig.
Gal spuwend kan ik niet anders dan concluderen dat het om de typisch kleinburgerlijke visie gaat van een Brusselaar die verliefd is op een Vlaanderen waar hij in de weekends vertoeft en die angstvallig de sociale en urbanistieke ellende van Charleroi vermijdt. Roegiers boek is dus helemaal geen pendant van Claus’ roman, maar een allegaartje van bedrieglijke mythes, van een visie die steunt op idiote clichés. Le Bonheur des Belges levert een slechte dienst aan de Franstalige cultuur in ons land.