Naar verluidt wordt onze samenleving bestuurd door de elite, door de keur, het uitgelezen gedeelte van de bevolking, de kleine groep van voorname en bevoorrechte lieden. Ze zijn de gedistingeerde dragers van de cultuur, de crème de la crème, kortom de eminente vertegenwoordigers van het menselijke geslacht, die ons, gewone stervelingen, in alles overtreffen, zowel geestelijk als materieel.
“In een maatschappij zijn diegenen die verlicht en welgesteld zijn en plichtsgevoel aan de dag leggen, slechts een kleine elite”, aldus Hyppolite Taine, een liberale denker uit de 19de eeuw. “Welgesteld” is het sleutelwoord in deze uitspraak. De elite bestaat niet uit mensen met een “laag inkomen”, en waarop hun plichtgevoel gericht is, wordt niet medegedeeld. Indien het zo is dat de elites onze samenleving en haar cultuur in goede banen leiden, moeten we ons afvragen hoe die elites tot stand komen en in wiens naam zij ons mogen besturen. Je wordt immers niet geboren als hoogstaand persoon. Of is dat toch het geval?
De theorie van de elite bemoedigt en legitimeert uiteraard diegenen die zich tot de elite rekenen. Zo hoeft men geen rekening te houden met het bestaan van maatschappelijke klassen. In dit schema is de (burgerlijke, parlementaire) democratie heel betrekkelijk: wij mogen kiezen maar wel onder de kandidaten van de elite. Er is dan sprake van de politici, van de politieke klasse.
Het is natuurlijk zo dat niet iedereen tot alles in staat is, bereid is om eender wat te doen of geen zin heeft om dit niet maar dat wel te doen, en dat directe democratie niet altijd mogelijk is. Maar dat mag niet verhinderen dat we collectief de lieden die ons besturen moeten controleren en dat we ze moeten kunnen vervangen indien nodig. Dat vraagt vrije tijd, een degelijke opvoeding en een zekere welstand, niet die van de poen maar van de autonomie. Dus een ander soort samenleving. Een revolutie.
De politieke klasse maakt zeker en vast deel uit van de elite. Het gaat om die groepen die ofwel regeren en besturen, ofwel politieke invloed hebben, zoals T.B. Bottomore uitlegt in Elites and Society (1964). In de schoot van deze “klasse” onderscheidt hij een kleinere groep, de politieke elite, samengesteld uit al wie feitelijk politieke macht bezit: regeringsleden, topambtenaren, hogere officieren afkomstig uit de bourgeoisie, zonder de adellijke families en machtige industriële en financiële ondernemers te vergeten.
De politieke klasse als zodanig is breder dan de politieke elite. Zij bestaat uit al wie het spel van de parlementaire democratie speelt. Haar fundamentele interesse heeft te maken met opnieuw verkozen worden. Daarmee beschikt zij over niet te verwaarlozen inkomsten, een bepaalde sociale status en een zekere macht om baantjes te bezorgen aan haar cliënteel.
Onder conservatieven, sociaalliberalen, sociaaldemocraten en zelfs links daarvan heerst het materieel dankbare parlementair cretinisme. Bekijk de parlementaire debatten: ze kibbelen onder elkaar, meestal voor de galerij of om hun kiesvolk met beloften te bevredigen, en vervolgens zijn ze het allemaal broederlijk eens om hun parlementaire republiek of constitutioneel koninkrijk te verdedigen, d.w.z. het privébezit. Het is de politieke klasse die almaar belooft en nooit haar beloften houdt en die steeds meer door de kiezers wordt afgewezen.
Indien de staat vanuit marxistisch oogpunt het instrument is waarmee de heersende klasse haar heersende positie in stand houdt en de productiewijze waarop ze stoelt (nl. het kapitalisme) reproduceert, dan is het diezelfde staat die het personeel produceert dat hij daartoe nodig heeft, de keur die uit de elitescholen komt. Als voorstanders van de afschaffing van de staat, die moet volgen op het verdwijnen van de maatschappelijke klassen, geloven we dat de elite mee zal verdwijnen. Mooie opruiming.
Tot slot een woordje over cultuur. De cultuur van de elite is in de eerste plaats een cultuur die zich onderscheidt van die van het volk. Dat merkt men in haar levensstijl. Deze cultuur van de elite (die weliswaar niet altijd elitair is) is evenmin altijd haute-culture, zelfs al gaat het om haute-couture.
Hij is, zoals alle consumptiewaren, gekoppeld aan de mode. Ik beschouw de artistieke producten van de echtgenote van de voormalige Franse president Sarkozy, ver maar dan ook zeer ver beneden de kwaliteit van de chansonnière Juliette om in hetzelfde land te blijven. Vanuit het standpunt van de volkscultuur moet men een onderscheid maken tussen de cultuur van het volk en de op industriële leest geschoeide cultuur voor het volk, die enkel een winstoogmerk heeft. Ik kom daar en andere keer op terug.
Ik eindig met een citaat van de katholieke, conservatieve en populistische schrijver G.K. Chesterton, geput uit een van zijn Father Brown verhalen, de pastoor-detective: “U praat over die elitemensen met hun hogere kunst en hun meer filosofische dramaturgie. Maar vergeet niet hoe die elites zich soms gedragen. Ze hebben de mond vol van de Wil voor Macht (een verwijzing naar het nietzscheïsme), van het recht te leven (zoals ze dat wensen) en het recht op ervaringen (zoals zijzelf die wensen op te doen).” Chesterton doet hier een aanval op een bepaalde filosofie van de Übermensch zoals die het licht zag bij de aanvang van de 20ste eeuw.
De aanhangers ervan achtten zich verheven boven elke moraal en verheerlijkten een totalitair individualisme. De eigenaar van een multinational vertoont dezelfde houding als het gaat om de ontwikkeling van zijn eigendom. Uit een populistische mond komen soms ware uitspraken, maar de oplossing die Chesterton voorstelde, waren de verkeerde.
fotomontage SAP