Iedereen die de film La Grande Vadrouille gezien heeft, herinnert zich de Moeder Overste van het godshuis van Beaune die de voor de Duitsers ondergedoken Britse vliegenier onderzoekt: “U houdt van al wat goed is en dat is heel slecht”. De verzaking van het vlees heeft een grote rol gespeeld in de christelijke ideologie, wat Gods grondpersoneel er niet van weerhouden heeft om zich te goed te doen aan het vlees van dieren, van vrouwen en bij gelegenheid van jongens. Ook het boeddhisme prijst ascese aan, niet zozeer om specifiek te strijden tegen de vleselijke wellust, maar om de lust te doven die ons bindt aan deze ijdele wereld. Ook hier is dus sprake van versterving. Als halftijdse vegetariër beschouw ik de keuze voor een vleesloos dieet als een esthetische en niet als principiële keuze, een kwestie van smaak dus. Wie het om principieel morele redenen doet acht ik, als materialist, religieus ingesteld.
Maar gelukkig is er een leven voor de dood en daar moet je van profiteren. Wie het aardse paradijs hoger acht dan het hemelse moet de ascese consequent afwijzen. We hebben recht op de goede dingen die voortkomen uit onze noeste arbeid en waarvan wij bij voorkeur wensen te genieten in het gezelschap van onze vrienden. Het convivium, het gastmaal, het gezellig samenzijn versterkt onze menselijkheid! Het is een kenmerk van beschaving!
In de grote volksopstanden van weleer gedroegen de arme mensen zich erg puriteins. Een puritanisme dat je soms nog tegenkwam in de arbeidersbeweging van de laatste twee eeuwen. Mevrouw Jeanette Vermeersch bijvoorbeeld, echtgenote van de grote stalinistische leider van de Franse communistische partij, Thorez, beschouwde contraceptie als een burgerlijke ondeugd. Je bedrijft de liefde eerst en vooral om de arbeidersklasse te vergroten en niet zomaar voor je plezier, geachte dames-kameraden! Sommige revolutionairen, al dan niet marxisten, vinden dat je een heel sober leven moeten leiden, om niet te spreken van de fundamentalistische antiproductivisten van vandaag. Ik ga dit thema niet uitdiepen maar enkele opmerkingen aanhalen van Friedrich Engels uit zijn boek De Duitse Boerenoorlog (1850). Het gaat om de revolutionaire opstand van de boerenstand tegen de Heren, een revolte geleid door Thomas Münzer, de protestantse bevrijdingstheoloog die tegen Luther in preekte dat je niet hoeft te gehoorzamen aan de wereldse macht.
Volgens Engels zijn de oude onderdrukte klassen gedwongen om de hele cultuur van de heersende klassen te verwerpen, anders kunnen ze hun revolutionaire energie niet opdrijven en een aaneengesmede klasse vormen. Ze kunnen zich namelijk niet verzoenen met een wereld die hen onderdrukt en dus met de dingen van die wereld die hun leven een kort ogenblik leefbaar kunnen maken. Ze streven dan ook naar het einde der tijden, de tweede komst van Christus, om dit aardse tranendal definitief te verlaten. Deze “plebeïsche” versterving verschilt echter van de ascese die gepreekt werd door de calvinistische en puriteinse burgerij van de 16de en 17de eeuw en die te maken heeft met spaarzaamheid. Volgens Engels brengt de ontwikkeling van de productiekrachten en de nieuwe rijkdommen die zij voortbrengen, een einde aan het revolutionaire karakter van het ascetisme, en dat is maar goed ook. Engels was een uitgesproken productivist als het ging om de goede dingen des levens.
Trotski, in zijn polemiek tegen de aanhangers van de zogeheten proletarische kunst, beweerde dat zolang we nog niet leven in een socialistische samenleving, we geen socialistische kunst kunnen produceren, een kunst die bovendien nooit proletarisch kan zijn, want in het socialisme heeft de arbeidersklasse, samen met alle andere klassen, opgehouden te bestaan. In afwachting daarvan moeten we gebruik maken van de goede en nuttige dingen die de burgerlijke cultuur heeft voortgebracht en proberen geen proletarische maar een revolutionaire kunst te scheppen. Lenin dacht er net zo over.
Zo beweer ik dat zoals de bourgeoisie voortgebouwd heeft op de aristocratische gastronomie, wij moeten voortbouwen op de burgerlijke gastronomie. Het gaat er niet om dialectische of marxistisch-leninistische recepten uit te vinden, maar om het organiseren van een rechtvaardige en billijke verdeling van het goede en lekkere eten, d.w.z. de ontwikkeling van een revolutionaire en niet van een proletarische gastronomie. Zoiets houdt natuurlijk de eerbiediging in van het ecologische evenwicht. Smakelijk kameraden! En ga nog eens rond met de wijn.