De Peruaan José Carlos Mariátegui ontpopte zich in zijn korte leven tot de eerste marxistische denker in Latijns-Amerika. Mariátegui is juist daarom zo’n interessante figuur omdat hij pleitte voor herwaardering van het revolutionaire potentieel van de inheemse boeren. Alleen de socialistische revolutie, stelde hij, bood een oplossing voor hun ellende, voortvloeiend uit hun uitbuiting door de grootgrondbezitters.
Mariátegui werd op 14 juni 1894 geboren in Moquegua, een provinciestad in het zuiden van Peru. Zijn vader was afkomstig uit een familie van landeigenaren, zijn moeder was landarbeidster. Het huwelijk hield niet lang stand. Nadat Mariátegui op school een ongeluk kreeg, raakte hij kreupel aan zijn linkerbeen. Een jarenlang herstel zette in, waarna hij niet meer naar school terug kon. Hij leerde zichzelf daarom lezen en schrijven. Ook leerde hij zichzelf Frans.
Op zijn vijftiende startte Mariátegui als bediende op de drukkerij van La Prensa, een krant in Lima. Daar kwam hij in contact met een groep anarchistische typografen: aanhangers en vrienden van de radicale schrijver Manuel González Prada, die als een van de eerste Peruaanse intellectuelen zich het lot aantrok van de inheemse boerenbevolking. Toen Mariátegui in 1914 met zijn journalistiek werk begon, had het land al lokale opstanden van inheemse boeren gekend en begonnen de eerste vakbonden te strijden voor een wettelijke achturendag.
Na politieke conflicten als redacteur van de liberale krant El Tiempo, richtte Mariátegui in 1919 La Razón op, een radicale krant die de kant koos van de algemene staking voor de achturendag en van de hervormingsbeweging onder studenten van de San Marcos-universiteit. Na korte tijd verbood dicator Augusto Leguía de krant en werd Mariátegui verbannen.
Hij vertrok naar Europa, waar hij zich ontwikkelde tot overtuigd marxist en gegrepen werd door de Russische Revolutie. In Italië ontmoette hij Ana Chiappe, met wie hij trouwde en vier kinderen zou krijgen. Hier kwam hij ook in contact met de Ordine Nuovo-groep van Gramsci en volgde hij de Turijnse stakingsbeweging en de fabrieksraden van dichtbij. In 1923 keerde Mariátegui terug naar Peru, waar hij een belangrijke rol ging spelen in de linkse beweging.
Toen in 1924 de ziekte uit zijn kindertijd echter weer de kop opstak, moest zijn rechterbeen worden geamputeerd, waardoor hij de rest van zijn leven in een rolstoel doorbracht. Studenten probeerden voor hem een baan aan de universiteit te regelen, maar de rector weigerde.
Mariátegui begon in 1926 het blad Amauta. Zijn belangrijkste teksten vormden zijn analyses van de Peruaanse maatschappij, waarin hij de kwestie van de inheemse bevolking centraal stelde. Hij beschreef de economische basis van voortdurende onderwerping van deze inheemse bevolking en stelde het recht op land dan ook centraal.
Zijn teksten over het probleem van de inheemse bevolking, opgenomen in zijn belangrijkste werk Siete Ensayos de Interpretación de la Realidad Peruana (Zeven interpretatieve essays over de Peruaanse realiteit), bezorgden Mariátegui in sommige kringen het etiket ‘populist’.
Inderdaad schoof hij het onorthodoxe idee naar voren dat de inheemse (precolumbiaanse) tradities in Peru het vertrekpunt konden vormen voor een socialistische omvorming op het platteland. Mariátegui’s ideeën hadden echter niets met populisme te maken.
Boeren
Hij stelde ondubbelzinnig dat de inheemse boeren zich uitsluitend konden bevrijden onder de politieke leiding van de arbeidersklasse. ‘Er bestaat in Peru geen progressieve burgerij met een nationale gevoeligheid en ze heeft ook nooit bestaan’, schreef hij in 1927. Vandaar dat hij zich ondubbelzinnig richtte op de arbeiders en boeren als drijvende kracht van de Peruaanse revolutie.
In de laatste jaren van zijn leven ontwikkelde Mariátegui zijn revolutionaire ideeën vooral in polemiek met Victor Raúl Haya de la Torre en diens nationalistische en anti-imperialistische beweging, de Alianza Popular Revolucionaria Americana (APRA). Tpen Torre deze beweging omvormde tot politieke partij brak Mariátegui met hem. Hij kritiseert het demagogisch populisme en de heldencultus van APRA en verweet de partij te willen uitgroeien tot een soor t Latijns-Amerikaanse Kuomintang.
Mariátegui richtte in 1928 als tegenhanger de Socialistische Partij op, die zich aansloot bij de Communistische Derde Internationale (Comintern). In mei 1929 volgde de oprichting van de vakcentrale CGTP (Central General de los Trabajadores Peruanos). Als overtuigd internationalist volgde Mariátegui van nabij de debatten binnen de Russische Communistische Partij, zonder uitdrukkelijk te kiezen voor een bepaalde richting.
Al beschouwde hij de overwinning van Stalin als een onvermijdelijke etappe in de Russische revolutie en als resultaat van een voorlopige nationale terugval, hij verwelkomde Trotski als de leider die ‘de internationale gevoeligheid van de socialistische revolutie vertegenwoordigt’.
Na Trotski’s verbanning vreesde Mariátegui dat ‘zonder levendige kritiek de Sovjetregering het gevaar loopt waarschijnlijk in een bureaucratisch, mechanistisch formalisme te vervallen’. Begin 1930 werd Mariátegui opnieuw ziek. Hij stierf, nog voor zijn 36ste verjaardag, op 16 april van dat jaar.
* foto : Mariátegui met een delegatie van mijnwerkers uit Morococha, oktober 1929
Dit artikel verscheen eerder op socialisme.nu