Als president van een van de armste landen in Afrika probeerde Thomas Sankara tevergeefs een revolutie te bewerkstelligen. Zijn ideeën, integriteit en charisma maken hem nog steeds als ‘Afrikaanse Che Guevara’ een bron van inspiratie voor een nieuwe generatie activisten. Door Matthijs Moed Thomas Sankara werd geboren in 1949 in een eenvoudig gezin in Boven-Volta, een Franse kolonie in het westen van Afrika. Een gebrek aan natuurlijke hulpbronnen, een kurkdroog klimaat en decennialange koloniale uitbuiting maakten dat het land, zelfs naar Afrikaanse begrippen, extreem arm was.
Opgroeiend in deze omstandigheden besloot Sankara na het afronden van zijn middelbare schoolopleiding in dienst te treden van het leger, een van de weinige carrièremogelijkheden in het achtergestelde land. Zijn officierstraining bracht hem begin jaren zeventig naar Antsirabe in Madagaskar. Deze kosmopolitische en ontwikkelde stad vormde een schril contrast met de armoede in Boven-Volta. Aldaar maakte hij een aantal volksopstanden mee, gericht tegen de autoritaire president Tsiranana.
Deze gebeurtenissen maakten Sankara niet alleen bewust van de achtergesteldheid van zijn geboorteland, maar ook van de mogelijkheid tot verandering. Voor een studiebezoek ging hij naar Parijs. Hoewel de meiopstand van 1968 uiteindelijk had gefaald, hadden de ideeën van Marx en Lenin nog steeds grote invloed. Na kennisgemaakt te hebben met dit radicaal-politieke gedachtegoed was Sankara zeker niet van plan een ‘soldaat zonder ideologie’ te blijven, ‘een crimineel met macht’.
De gehele jaren zeventig werden voor Boven-Volta gekenmerkt door toenemende politieke instabiliteit en verzet tegen de toenmalige president Lamizana. In 1980 liepen de spanningen zo hoog op dat het leger de macht greep onder leiding van kolonel Zerbo. Oplopende verdeeldheid binnen de strijdkrachten en verzet van vakbonden leidden er uiteindelijk toe dat Zerbo op zijn beurt in 1982 werd omvergeworpen, waarbij Sankara werd geïnstalleerd als premier onder president Ouédraogo. Na enkele radicale speeches werd hij echter onder huisarrest geplaatst door de regering. Zijn medeofficier Blaise Compaoré besloot hem daarop te hulp te komen.
Eenmaal bevrijd riep Sankara over de radio de revolutie uit met de leus ‘Het vaderland of de dood, we zullen winnen!’Sankara werd benoemd tot de nieuwe president van het nationaal revolutionair bestuur (CNR) en begon onmiddellijk met het uitvoeren van talloze projecten voor de ontwikkeling van Burkina Faso, zoals hij het land nu had vernoemd (vrij vertaald ‘het land van de eerzame mensen’). Om hier vooruitgang in te boeken zag hij zich genoodzaakt om de macht van de invloedrijke stamhoofden en de excessen van regeringsbureaucraten in te perken. De vloot van staats-Mercedessen werd bijvoorbeeld verkocht en in plaats daarvan werd de uiterst bescheiden Renault 5 benoemd tot officieel regeringsvoertuig.
Daarnaast maakte het CNR gezondheidszorg toegankelijk voor het gehele volk en roeide het met een inentingscampagne binnen korte tijd ziekten uit zoals mazelen en gele koorts. Ook begon de regering meerdere projecten om analfabetisme tegen te gaan en om de huisvesting te verbeteren. Ten slotte zette het CNR zich in voor vrouwenbevrijding. Zo werden prostitutie en vrouwenbesnijdenis verboden, werden er kinderdagverblijven gebouwd en promootte het gezinsplanning en het delen van huishoudelijke taken tussen mannen en vrouwen. Volgens Sankara ‘dragen vrouwen de andere helft van de hemel’.
De populariteit die Sankara genoot kwam niet alleen voort uit zijn politiek maar ook uit zijn charisma. Zo gaf hij inspirerende speeches, schreef zelf het nieuwe volkslied en bezat hij slechts een motor, een koelkast en een gitaar, iets dat ongekend is voor welke regeringsleider ter wereld ook. Zijn sterk internationalistische houding maakte hem geliefd in het buitenland. Hij steunde de anti-imperialistische strijd in Cuba, Palestina en Nicaragua, en antwoordde bij een bezoek aan de VS op de vraag of hij het Witte Huis had bezocht met: ‘Zwart Harlem is mijn Witte Huis’.
Een van de belangrijkste en meest tragische beslissingen van het CNR was het opzetten van zogenaamde volkscomités. Het doel van deze comités was om zowel een spreekbuis voor het volk te zijn als een uitvoerend orgaan voor de staat. Maar bij gebrek aan een revolutionaire massabeweging, groeiende onvrede over uitblijven van sociale rechtvaardigheid en sabotage door voormalige machthebbers, kwam het accent steeds meer op het tweede aspect te liggen. Dit leidde ertoe dat de volkscomités een steeds repressievere rol gingen spelen. Linkse politieke organisaties, de machtsbasis van Sankara, trokken daarop een voor een hun steun in. De regering werd steeds instabieler en dit was aanleiding voor Frankrijk en de oude garde om een einde te maken aan deze poging tot socialisme van bovenaf.
Op 15 oktober 1987, slechts vier jaar na het begin van de revolutie, werd Sankara door soldaten van zijn oude strijdmakker Compaoré in een hinderlaag gelokt en vermoord. De revolutie was ten einde. Ondanks alle repressieve trekken van zijn latere regime is Sankara bijna dertig jaar na dato nog steeds een symbool voor revolutionaire verandering. In Burkina Faso, tot op de dag van vandaag geleid door Sankara’s moordenaar, is zijn erfenis nog steeds aanwezig en een inspiratie voor een nieuwe generatie activisten. Zijn internationalisme en anti-imperialisme maken hem de ‘Afrikaanse Che Guevara’. En alhoewel zijn leven net als dat van zijn Argentijnse mederevolutionair gewelddadig is geëindigd, merkte Sankara een week voor zijn dood op: ‘Je kunt een revolutionair vermoorden, maar revolutionaire ideeën niet.’
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu