Het verkiezingsprogramma is één element om zich een idee te vormen over een partij, maar men moet naïef zijn om zich enkel daarop te verlaten. Mooie woorden en verkiezingsbeloften zijn één ding, de effectieve opstelling van een partij is vaak iets heel anders. In de aanloop naar de Europese verkiezingen (22 mei in Nederland, 25 mei in België) willen we daarom nagaan hoe partijen zich de voorbije vijf jaar gedroegen in een aantal belangrijke Europese beleidskwesties.
We beperken ons tot de partijen die in Nederland en Vlaanderen een links publiek kunnen aanspreken: sociaaldemocraten (PvdA, resp. sp.a), groenen (Groenlinks, Groen (1) en radicaal links (SP, PVDA+) (2).
Een paar opmerkingen vooraf. De opstelling van een partij in Europese aangelegenheden kan men enerzijds proberen af te lezen uit haar Europees programma, voor partijen met Europese verkozenen uit het stemgedrag in het Europees Parlement, anderzijds uit haar houding in de nationale politiek.
Het “Europees beleid” wordt immers uitgevoerd door nationale regeringen. Partijen die het Europees soberheidsbeleid mee uitvoeren als regeringspartner, of het vanuit de oppositie ondersteunen, mogen dan mooie principes verkondigen in een Europees programma, het zijn natuurlijk de daden die tellen. Een mooi voorbeeld van de spreidstand tussen woord en daad werd onlangs gegeven door de Franse Parti Socialiste. De Europese verkiezingskampanje werd geopend met ronkende verklaringen en krachtige uithalen naar het asociale Europa, maar de dag ervoor had de socialistische regering een asociaal besparingsplan afgekondigd ten bedrage van 50 miljard euro (3).
Een andere opmerking betreft het Europees politiek kader waartoe partijen meestal behoren.
Enerzijds zijn er Europese politieke partijen: Partij van de Europese Socialisten (PES) met PvdA, sp.a, SPD enz., de Europese Groene Partij (met o.a. Groenlinks, Groen), Europees Links (EL) met onder andere het Duitse Die Linke, de Franse Parti de Gauche en Parti Communiste, het Griekse Syriza enz. (Noteer evenwel dat de Nederlandse SP geen lid is van EL, de Belgische Parti Communiste wel, alhoewel die geen verkozenen heeft.).
Anderzijds worden in het Europees Parlement fracties (of “groepen”) gevormd (4) : S&D (Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten), Europees Unitair Links/Noords Groen Links (met Die Linke en andere partijen van EL, maar ook de Nederlandse SP), Groenen/Europese Vrije Alliantie; de rechtse formaties hebben natuurlijk ook hun Europese partijen en fracties. Het is in dit verband ook relevant om niet alleen het nationaal programma en beleid van een partij te bekijken, maar ook naar de Europese samenwerking onder de politieke families, de politieke opstelling van de Europese partij en fractie te kijken.
Het ligt immers voor de hand dat alleen een grensoverschrijdende strategie in staat is het Europees beleid te beïnvloeden. PES, Europese Groenen en Europees Links hebben inderdaad elk hun Europees Manifest opgesteld (5), maar het valt op dat de nationale programma’s er niet naar verwijzen, de Europese partij of fractie niet vermelden en doorheen hun verkiezingsprogramma de indruk wekken dat ze alleen in staat zijn het Europees beleid te veranderen.
Dat is het geval met de PvdA, sp.a, Groen en SP; uitzondering is GroenLinks dat herhaaldelijk verwijst naar de Europese Groenen, maar het is ironischerwijze net GroenLinks dat vaak anders (en rechtser) stemt dan de fractie waartoe ze behoren… Voor de PVDA+ is het afwachten hoe deze partij zich zal verhouden tot Europees Links en, in het geval er Europese verkozenen zijn, binnen Europees Unitair Links.
In wat volgt zullen we nagaan hoe de diverse partijen zich opstelden in een aantal belangrijke aspecten van het EU-beleid:
de steeds steviger greep op de nationale begrotingen;
de inmenging in het sociaal-economisch beleid, het aansturen op neoliberale hervormingen;
de liberalisering van het reizigersverkeer op het spoor,
en het EU-US-handelsverdrag.
We zullen daarbij o.a. kijken naar het stemgedrag van europarlementariërs (sixpack, twopack…), van nationale parlementariërs (Begrotingsverdrag) en naar de houding van partijen in het algemeen.
1) EU-greep op de nationale begrotingen
Sinds het Verdrag van Maastricht (1992) heeft de Europese Unie zich in toenemende mate met de overheidsfinanciën van de lidstaten bemoeid. Het Stabiliteitspact (1997) legde de 3%-grens op de begrotingstekorten op en de 60%-grens op de overheidsschuld (percentages als deel van het Bruto Binnenlands Product). Met het uitbreken van de eurocrisis (2010) werd de 3%-grens niet alleen vernauwd, maar een heel arsenaal Europese wetgeving – miljoenenboetes incluis – maakte van het verbod op overheidstekorten de belangrijkste beleidslijn van de EU.
Zo keurde het Europees Parlement op 28 september 2011 zes teksten over een Europees ‘economisch bestuur’ goed, het zogenoemde ‘sixpack’‘. Vier van de zes teksten van het sixpack specifiëren in detail een dwingende invulling van het Stabiliteitspact: hoe de lidstaten de Europese Commissie moeten informeren, hoe de Commissie besluit dat een land een ‘onvoorzichtige’ begrotingspolitiek voert (zonder dat de 3%-grens hoeft overschreden te zijn) en een borg moet storten tot de situatie verbeterd is, hoe een EDP (excessive deficit procedure) ingezet wordt tegen een lidstaat en welke miljoenenboetes er staan op het niet naleven ervan. Een dergelijke boete werd nog wel niet opgelegd, maar de dreiging die ervan uitgaat, en het zwaaien met het argument van de miljoenenboete door nationale politici, heeft de hele EU en de eurozone in het bijzonder onder budgettaire curatele geplaatst van een onverkozen neoliberale bureaucratie.
Men liet het niet bij een sixpack; in juni 2012 keurde het Europees Parlement nog een ‘twopack’ goed. Dit twopack verplicht de landen van de eurozone elk jaar hun begrotingsontwerp tegen half oktober aan de Europese Commissie ter goedkeuring voor te leggen, nog voor de nationale volksvertegenwoordiging er inzage van krijgt ! En nog vonden de EU-leiders de dwangbuis niet strak genoeg. Op de top van december 2011 werd het Begrotingsverdrag gelanceerd, waarbij lidstaten zich wettelijk (“bij voorkeur grondwettelijk”) verplichten tot strikte budgettaire orthodoxie (begroting in evenwicht of met overschot), dit onder toezicht van het Europees Hof van Justitie.
Door de knip te zetten op overheidsbestedingen heeft de (wereldwijde) financiële crisis een veel vernietigender effect gehad op de Europese Unie dan op de USA of Japan. De Europese economische recessie en catastrofale werkloosheid zijn zonder meer het gevolg van het budgettair fundamentalisme van de EU-leiders, zoals zelfs een voormalig economisch adviseur van de Europese Commissie recent nog bevestigde (6).
Positionering van de partijen
Aan de hand van de onderstaande tabel kan men zich een beeld vormen van de standpunten van de partijen over het Europees ingrijpen in de nationale begrotingen.
Sixpack (budgetgedeelte) |
Two-pack | Begrotingsverdrag | |
PvdA | voor | voor | voor |
sp.a | tegen | tegen | voor |
GroenLinks | voor | voor | tegen |
Groen | tegen | voor | tegen |
SP | tegen | tegen | tegen |
PVDA+ | tegen* | tegen* | tegen* |
(*) oordeel op basis van partijstandpunten |
Een paar vaststellingen en commentaren:
- De Nederlandse PvdA is een uitgesproken voorstander van het harde Europese besparingsbeleid. Op dit vlak stemt deze partij in de regel altijd mee met de rechtse partijen in het Europees Parlement, vaak tegen de meerderheid van de S&D-fractie in. Gewezen partijleider Wouter Bos trapte in de Volkskrant van 17 april zelfs nog even na naar de Franse zusterpartij, omdat die pas nu het “financieel realisme” à la Tony Blair ontdekt…
- De Vlaamse europarlementariërs van sp.a hebben zich, samen met de meerderheid van de sociaaldemocratische fractie, tegen de budgetregels van het sixpack gekeerd. Ze stemden ook tegen het two-pack; samen met hun Franstalige landgenoten waren ze zelfs de enigen van de 194 S&D-parlementariërs om tegen te stemmen. Dit zou op consequent verzet tegen de Europese besparingdwang kunnen lijken, maar in eigen land hebben de Belgische sociaademocraten (sp.a en PS) in de verschillende parlementen wel met de rechtse partijen meegestemd om het Begrotingsverdrag te ratificeren. Van een consequente lijn is dus geen sprake.
- Net zoals de Nederlandse sociaaldemocraten in het Europees Parlement vaak rechtser stemmen dan hun fractiegenoten, behoort ook Groenlinks tot de rechtervleugel van de Europese Groenen. Sixpack en twopack konden op groenlinkse instemming rekenen. Het kan dan misschien ook verbazen dat GroenLinks in de Tweede Kamer tegen de ratificatie van het Begrotingsverdrag stemde. Maar als men de argumentatie nagaat, blijkt het niet de inhoud maar de juridische vorm te zijn die op bezwaar stuit. Het Begrotingsverdrag is immers een internationaal, interstatelijk verdrag (want niet alle lidstaten wilden eraan deelnemen), het werd niet binnen de rechtsorde van de Europese Unie afgesloten, en het Europees Parlement kwam er dus ook niet aan te pas.
- de drie Belgische groenen in het Europees Parlement (1 Groen, 2 van het franstalige Ecolo) stemden met de meerderheid van hun fractie tegen de begrotingsregels in het sixpack en voor die van het twopack. Groen en Ecolo uitten een aantal bezwaren tegen het Begrotingsverdrag, en in de federale Kamer (waar ze in de oppositie zitten) stemden ze tegen. Maar waar Ecolo regionaal deel uitmaakt van een regering, stemden ze voor (7). Ook in Duitsland leken de Grünen aanvankelijk tegen het verdrag gekant, maar keurden ze het uiteindelijk mee goed in de Bundestag.
We stellen dus vast dat in Nederland alleen de SP consequent de Europese budgettaire dwangbuis afwijst (en ook aldus stemt op Europees en landelijk vlak) en in België alleen de PVDA/PTB (wat voorlopig alleen uit partijstandpunten kan blijken).
2) De EU-inmenging in het sociaal-economisch beleid
De eurocrisis was de aanleiding voor het instellen van een Europees ‘economisch bestuur’ (economic governance). “Zoals een muntunie niet zonder gemeenschappelijke budgettaire politiek kan, kan ze ook niet zonder gemeenschappelijke economische politiek”, luidt het, en dit is een stelling waaraan niet getwijfeld moet worden. Maar net zoals de ‘gemeenschappelijke budgettaire politiek’ een rabiate besparingspolitiek werd, werd de ‘gemeenschappelijke economische politiek’ een georkestreerde aanval op de werkende en (toenemend) werkloze bevolking. Competitiviteit is het Europese antwoord, Lidstaten, gaat en beconcurreer elkaar! is het parool.
Het zou vele bladzijden beslaan om alle maatregelen op te noemen die de EU in dit verband nam, en nog veel meer om de houding van de partijen hierover te inventariseren. Er is echter – volgens ons althans – een veelzeggend criterium dat toelaat de bekommernis van een partij te peilen voor de neoliberale hervormingsdrang van de Europese instanties. Dit criterium is het gedeelte van het sixpack dat aan de Europese Commissie het recht verleent om lidstaten te beoordelen en te ‘sturen’ op basis van een aantal (door de Commissie gekozen) macro-economische indicatoren (8). Op die manier heeft de Europese Unie zich een bevoegdheid toegeëigend, die haar verdragsrechterlijk helemaal niet toekomt, waarmee ze zich echter gewettigd acht zich uit te spreken over lonen, de rol van vakbonden in de loonvorming, loonindexering, werkloosheidsvergoedingen, pensioenen enz.
Dit alles heeft – in de visie van de Commissie – een invloed op de competitiviteit van een land, en beïnvloedt dus het risico op ‘macro-economische onevenwichtigheden’. De Commissie mag dan wel opmerken dat bv. ook werkloosheid één van de criteria is, maar dit is dan weer aanleiding om een versoepeling van de ontslagprocedures te bepleiten (want zo zou er vlugger aangeworven worden …). Kortom, dit onderdeel van het sixpack goedkeuren komt erop neer dat men de sociaal-economische politiek grotendeels uit handen geeft van de nationale parlementen en overdraagt aan de onverkozen neoliberale Brusselse technocratie (9). Het stemgedrag in het Europees Parlement was als volgt:
Sixpack macro-economisch toezicht |
|||
PvdA | voor | ||
sp.a | voor | ||
GroenLinks | voor | ||
Groen | voor | ||
SP | tegen | ||
PVDA+ | tegen* | ||
(*) oordeel op basis van partijstandpunten |
We kunnen daarbij nog vermelden dat een begeleidende wettekst, eveneens onderdeel van het sixpack (10), financiële boetes oplegt aan lidstaten met ‘macro-economische onevenwichtigheden’ wanneer deze lidstaten zich onttrekken aan de EU-remedies. De sociaaldemocratische Europese fractie onthield zich, met de gebruikelijke uitzondering van de Nederlandse PvdA (Bozkurt, Berman, Merkies) die dit goedkeurde. De Europese groene fractie met Groen en Groenlinks keurde dit eveneens goed.
Opnieuw moeten we vaststellen dat alleen SP en PVDA+ zich verzetten tegen het toeëigenen door de Europese Unie van sociaal-economische bevoegdheden die aan de nationale parlementen toekomen.
Daarnaast kunnen we ook nagaan in hoeverre partijen steun verleenden aan regeringen die de Europese neoliberale beleidsopties uitvoerden. Het is bv. de “verdienste” van Monica De Coninck (sp.a) dat de hervorming van het Belgisch stelsel van werkloosheidsvergoeding tienduizenden mensen onder de armoedegrens zal doen belanden. Ook de Nederlandse PvdA maakt zich verdienstelijk in de jacht op werklozen, en leent er zich in het kabinet Rutte-II toe om de AOW (pensioen)-leeftijd op te trekken naar 67 jaar, studietoelagen te vervangen door studieleningen, etc. In feite hebben sociaal-democratische partijen overal in Europa een weinig fraaie rol gespeeld bij het uitvoeren van het Europees afbraakbeleid, of het nu gaat om de Griekse PASOK, de Spaanse PSOE, de Duitse SPD, de Franse PS … Ook dat is een belangrijke vaststelling wanneer men straks zijn stem uitbrengt.
Een extreme vorm van EU-inmenging in het beleid van een lidstaat is het optreden van de Trojka, het gezelschap van heren van de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en het IMF dat in landen als Griekenland, Ierland en Portugal neerstrijkt om er te dicteren hoeveel de ambtenarenlonen moeten dalen, hoeveel moet geknipt worden in de gezondheidszorg enzovoort, opdat de banken toch maar zoveel mogelijk van hun centen zouden terugzien. Het is toch wel zeer merkwaardig dat pas enkele weken geleden (of: enkele weken voor de Europese verkiezingen?) vanuit het Europees Parlement en vanuit de linksere partijen (11) vraagtekens werden geplaatst bij het optreden van dit totaal illegitiem orgaan.
3) De liberalisering van het reizigersverkeer per spoor
Op 26 februari 2014 keurde het Europees Parlement het ‘vierde spoorwegpakket’ goed. Daardoor moet voortaan ook het reizigersverkeer per spoor geliberaliseerd worden, door private operatoren op het spoornet toe te laten (zoals al het geval was met het goederenvervoer). Eén van de zovele nadelige gevolgen hiervan is dat het beheer van het spoornet moet losgemaakt worden van dat van het vervoer, met alle logistieke, financiële en sociale gevolgen van dien. Uit de vaak lamentabele ervaringen op het geliberaliseerd Brits spoor, en de verdediging van openbare diensten door de linkerzijde in het algemeen, zou men normaal besluiten dat alleen de rechtse partijen dit steunen.
En inderdaad, europarlementslid voor de sp.a en transportspecialist Saïd El Khadraoui schrijft op zijn website: “Ik ben een erg koele minnaar van liberaliseringen. De sociaaldemocraten waren dan ook geen vragende partij om het binnenlands reizigersverkeer per spoor te liberaliseren.”
Maar … Khadraoui was rapporteur van één van de wetteksten van het spoorwegpakket, namelijk het gedeelte dat de organisatie van de concurrentie op nationaal vlak regelt. Hij heeft deze tekst door het Parlement geloodst en ‘succesvol’ laten goedkeuren. Verantwoording?
Khadraoui: “Maar als het voorstel dan toch ter tafel ligt, kan je maar beter zorgen dat het werkbaar wordt en dat de belangen van zowel de reizigers als van het personeel zo goed mogelijk beschermd worden. We hebben er voor gezorgd dat wilde liberaliseringen onmogelijk worden.”
Misschien zullen sommigen begrip opbrengen voor het standpunt: als een ongeluk dan toch onafwendbaar is, kan men maar best de schade zoveel mogelijk beperken. Maar in dit geval klopt het absoluut niet! Khadraouis tekst werd goedgekeurd door twee fracties, de sociaaldemocratische S&D en de christendemocraten van de EVP. De stemuitslag was 420 voor, 156 tegen, 98 onthoudingen (12). Indien niet 16 maar alle sociaal-democraten tegen gestemd hadden was de tekst verworpen! Als bovendien alle groenen hun fractie gevolgd waren en tegengestemd hadden, zou het resultaat (328 tegen, 261 voor) een vrij duidelijke rechtse nederlaag geweest zijn…
Als we kijken naar ‘onze’ europarlementariërs, zijn er wel enkele verrassingen. De Belgische sociaaldemocraten stemden verdeeld: Khadraoui en Van Brempt (sp.a) voor, Daerden, De Keyser en Tarabella (PS) tegen. GroenLinks stemde voor één keer mee met de meerderheid van de Europese groenen, tegen de liberaliseringstekst. De Belgische groenen waren ook verdeeld: Bart Staes (Groen) was voor en stemde tegen zijn fractie in (zoals de meeste Duitse groenen), terwijl Durant en Lamberts (Ecolo) tegen waren.
In een belangrijke aangelegenheid als een verdere liberalisering van het spoor blijkt het dus niet correct om te spreken van ‘links’ in het Europees Parlement en daarmee sociaaldemocraten, groenen en radikaal links aan te duiden. Alleen deze laatsten (waaronder dus de Nederlandse SP) vonden het de moeite om een ‘minderheidsrapport’ in te dienen waarbij ze het geheel van het vierde spoorwegpakket verwierpen. Een sociaaldemocraat in het Europees Parlement kiezen omdat hij/zij een ‘koele minnaar van liberaliseringen’ is, blijkt dus geen goede keuze te zijn voor wie er een warme tegenstander van is…
4) Het EU-USA Transatlatisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag
Sinds jaren werd het in stilte voorbereid, en sinds bijna een jaar wordt door de Europese Commissie (handelscommissaris Karel De Gucht) onderhandeld met de Verenigde Staten over TTIP (13), een vrijhandelsverdrag geflankeerd door een investeringsverdrag. Met een dergelijk investeringsverdrag kunnen bedrijven verregaande claims tegen nationale overheden inroepen wanneer ze zich beknot voelen in hun ‘recht’ om winst te maken. De onderhandelingen over de vrijhandel van hun kant gaan slechts heel gedeeltelijk over douaneheffingen (die reeds gering zijn) en des te meer over regelgeving: milieunormen, sanitaire normen, arbeidsnormen, financiële normen enz.
Vakbonden, milieuorganisaties en sociale bewegingen zijn zeer beducht voor een verregaande afbouw van deze regelgeving, zoals eerder al bleek bij andere vrijhandelsverdragen. Er ontstond dan ook een groot verzetsfront tegen TTIP, gaande van boerenorganisaties tot vakbonden, milieugroepen en politieke organisaties, en dit aan weerszijden van de Oceaan.
Nu er meer dan gewone publieke belangstelling is voor een Europees dossier, zou men een duidelijkere opdeling links-rechts verwachten onder de Europese politieke fracties dan gewoonlijk het geval is. Wie profileert zich als partij van de bedrijfsbelangen, wie van de maatschappelijke belangen?
SP en PVDA+ zijn tegen TTIP, zoveel is duidelijk (punt 14.8 van het SP-programma, voorstel 14 in het PVDA-programma). Ze eisen allebei de onmiddellijke stopzetting van de onderhandelingen. Maar het is verheugend dat ook sommige groenen zich goed bewust zijn van het TTIP-gevaar.
“ Stopzetten van de TTIP onderhandelingen is de enige gepaste reactie“, aldus een persbericht van Groen europarlementslid Bart Staes (14). GroenLinks is minder expliciet, en wil alleen dat de onderhandelingen worden “bevroren tot de vertrouwensbreuk als gevolg van de Amerikaanse aftap- en spionagepraktijken is hersteld“. Ook moet het er transparanter aan toe gaan en mag het niet “ten koste van de hoge standaarden”. Het Gemeenschappelijk Manifest van de Europese Groene Partij is ook eerder vaag: er wordt gebrek aan transparantie verweten, er wordt gewezen op het gevaar van neerhalen van standaarden en op dat van het investeringsakkoord; maar de stopzetting van de onderhandelingen wordt niet geëist. Het “mobiliseren wanneer TTIP niet aan onze principes voldoet” is geen echte oppositiestrategie.
Bij de sociaaldemocraten van S&D zijn de standpunten veel uitgesprokener, maar dat is geen pluim: ze zijn voorstanders van het EU-US handels- en investeringsverdrag en formuleren nauwelijks voorwaarden. Dit klinkt als een zware beschuldiging, maar dit zijn de feiten:
- Martin Schulz, Duits sociaal-democraat (SPD), voorzitter van het Europees Parlement en kandidaat-voorzitter van de Europese Commissie voor S&D, verklaarde dat hij voorstander is van een vrijhandelsverdrag met de Verenigde Staten, want “democratieën moeten samenwerken op economisch vlak, met het Europees sociaal model centraal: vakbonden, sociale rechten, geen doodstraffen, geen foltering, geen kinderarbeid”. Meneer Schulz beweert of hoopt dus dat hij met een vrijhandelsverdrag de Amerikaanse death row zal bestrijden, Guantánamo zal doen verdwijnen en de Amerikaanse vakbonden een hart onder de riem zal steken. Good luck, Mister Schulz!
- Op 23 mei 2013 keurde het Europees Parlement een ontwerpresolutie goed waarbij het zich “volledig schaart achter de aanbeveling om onderhandelingen te openen over een uitgebreide handels- en investeringsovereenkomst“. Wie keurde dit goed? Alle rechtse partijen én de grote meerderheid van de sociaal-democraten, waaronder sp.a-ster Kathleen Van Brempt (Khadraoui was afwezig) en PvdA-ers Berman en Bozkurt (Merkies afwezig). Onder de 8 tegenstemmers van S&D de Belgen (PS) Daerden en Tarabella . Anderzijds waren er bij de groenen slechts twee pro-stemmen, waaronder Marije Cornelissen van GroenLinks.
Het Manifest van de Europese Socialistische Partij houdt het bij het gratuite statement dat handelsovereenkomsten moeten borg staan voor “mensenrechten, sociale rechten, degelijk werk, milieunormen, cultuur, sociale verantwoordelijkheid van de bedrijven en eerlijke handel”. Waarom er niet meteen ook het socialisme aan toegevoegd?
Conclusie: Het brede front van sociale organisaties en milieubewegingen dat zich aan het vormen is tegen het EU-US handels- en investeringsverdrag kan politieke bondgenoten vinden bij Europees Links (en in België bij de PVDA+) en bij de groenen, maar kan hoogstens rekenen op enkele dissidenten van de sociaal-democratie.
5. Algemeen besluit
In plaats van alleen te kijken naar de partijprogramma’s en verkiezingsmanifesten, hebben we aan de hand van een aantal belangrijke Europese beleidskwesties van de voorbije vijf jaar gepeild naar de daadwerkelijke opstelling van de drie politieke families die een linkse kiezer kunnen interesseren: de sociaal-democraten, de groenen en radikaal-links. Een consequente linkse opstelling vonden we alleen bij deze laatsten, d.w.z. de SP in Nederland en de PVDA+ in België.
Bij de groenen vonden we een grote inschikkelijkheid voor de toeëigening en neoliberale invulling door de Europese instellingen van budgettaire en sociaal-economische bevoegdheden die nochtans de lidstaten toekomen. Weinig samenhang ook in verband met de verdere liberalisering van het spoor. Wel is er bij de groenen een sterke tegenkanting tegen het EU-US vrijhandelsverdrag TTIP, waardoor zij in aanmerking komen als bondgenoten in een brede verzetsbeweging daartegen.
Wat tenslotte de sociaal-democraten betreft is er vooreerst een sterk gebrek aan coherentie. De Nederlandse PvdA is in haar beleidskeuzes nauwelijks van de rechtse partijen te onderscheiden. Het beetje verzet in het Europees Parlement tegen het budgettair fundamentalisme van de EU (sp.a, PS) wordt volledig onderuit gehaald door op nationaal vlak het Begrotingsverdrag goed te keuren.
De zogezegde verwerping van het sixpack neemt niet weg dat alle Europese sociaaldemocraten een essentieel onderdeel ervan goedkeurden, waardoor de Europese Commissie een sterke greep kreeg op het sociaal-economisch beleid van de lidstaten. In verband met de verdere liberalisering van het spoor bleken de Europese sociaal-democraten zelfs essentieel voor de goedkeuring van belangrijke onderdelen ervan. Last but not least moeten vakbonden en sociale of ecologische bewegingen niet veel hoop stellen in de sociaal-democratische partijen om een front te vormen tegen het EU-US vrijhandels- en investeringsverdrag TTIP.
Uit deze analyse mag men gerust besluiten dat een stem voor de Nederlandse SP of de Belgische PVDA+/PTB ons de meest logische keuze lijkt voor wie een links Europees alternatief voorstaat. Daarmee is niet gezegd dat we ons geen vragen stellen bij het programma en het optreden van deze partijen. Een essentieel punt daarbij is de vraag naar de Europese samenwerkingsverbanden, met andere partijen, met vakbonden en sociale bewegingen. Dat is cruciaal om het gevecht tegen het Europa van het kapitaal aan te gaan.
Van de (Belgische) PVDA moet in de toekomst nog blijken welke banden aangehaald worden, en welke gevierd. Bij de SP lijkt het er soms op dat alles kan geregeld worden op Nederlands vlak, dat een Europees front niet nodig is. Over allianties is er in het programma ook geen sprake. Is dat geen schromelijke onderschatting van de tegenstander?
Noten:
1) De Nederlandse Partij voor de Dieren laten we buiten beschouwing. De PvdD heeft weliswaar achtenswaardige standpunten, niet alleen i.v.m. dierenwelzijn, duurzame landbouw of klimaatbeheersing, maar ook over democratie in de EU, vredespolitiek, minimumlonen enz. Een stem voor de PvdD is daarom een linkse afwijzing van het neoliberaal Europa. Maar in het Europese politieke landschap is de PvdD te marginaal om mee te spelen in de uitbouw van andere krachtsverhoudingen.
2) Voor alle duidelijkheid vermelden we nog eens dat in Nederland de sociaaldemocratische partij de PvdA is, zusterpartij van de Vlaamse sp.a, de Duitse SPD, de Franse PS etc., terwijl de PVDA in Vlaanderen een radikaal-linkse partij is die zich op het marxisme beroept (in Franstalig België heet PVDA Parti du Travail de Belgique, PTB). De PVDA trekt naar de Europese verkiezingen met een verruimde lijst onder de naam PVDA+. Momenteel heeft deze partij nog geen parlementariërs.
3) Zie hierover Franse PS: 50 miljard bezuinigen en kampanje voeren tegen het bezuinigingsbeleid 4) Om een fractie te kunnen vormen, moeten er minstens 25 verkozenen zijn uit minstens 7 lidstaten. Men is niet verplicht tot een fractie te behoren, maar fracties krijgen een subsidie voor het instandhouden van een secretariaat, lidmaatschap van een fractie levert meer spreektijd, de fractievoorzitters bepalen de agenda, enz. Wie niet tot een fractie behoort is een “niet-ingeschrevene” (NI, in de praktijk extreem-rechts). De fracties vallen niet noodzakelijk samen met de partijen of zelfs met de politieke oriëntatie. Zo behoort de allesbehalve groene vlaams-nationalist Mark Demesmaeker tot de groene fractie (en stemt meestal anders dan de fractie). Groen verklaarde onlangs dat daar (gelukkig) in het volgend parlement een eind zal aan gesteld worden.
5) Zie onze verkiezingspagina, http://www.andereuropa.org/EU2014/ .
6) Zie EU misdiagnosed the crisis, former Barroso advisor admits, http://www.euractiv.com/sections/euro-finance/eu-misdiagnosed-crisis-former-barroso-advisor-admits-301647
7) Zie hierover Begrotingsverdrag: het bal der hypocrieten .
8) Voor wie van details houdt: het gaat over Verordening 1176/2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden waarvoor de Portugese sociaal-democrate Elisa Ferreira rapporteur was.
9) Voor een linkser publiek zeggen sociaal-democratische politici (in België althans) nogal vlug dat ze “tegen het sixpack” zijn. En het is waar dat ze slechts één onderdeel ervan goedkeurden, nl. dit over het macro-economisch toezicht. Maar het is dan ook een onderdeel met vérstrekkende gevolgen…
10) Verordening 1174/2011, Handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in de Eurozone, rapporteur Haglund.
11) Zie onze artikels sp.a tegen de EU-politiek? en De Troika als electorale troef .
12) De website van VoteWatch (www.votewatch.eu ) levert uitstekende diensten om dit soort gegevens te achterhalen.
13) TTIP: Transatlantic Trade and Investment Partnership. Voor meer informatie, zie bv. Marc Maes (11.11.11), ‘Een transatlantische grondwet wordt achter gesloten deuren onderhandeld’ .
14) Zie bv. ook Groen lust EU-US vrijhandelsverdrag niet .
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd op Ander Europa